Gerechtshof Arnhem, 14-07-2003, AI0192, 01-02169
Gerechtshof Arnhem, 14-07-2003, AI0192, 01-02169
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 juli 2003
- Datum publicatie
- 22 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2003:AI0192
- Zaaknummer
- 01-02169
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het onderhavige kerkgebouw valt binnen het bereik van de kerkenvrijstelling.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 01/02169 (OZB)
U i t s p r a a k
op het beroep van de Stichting [X] te [Z] tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Enschede.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 wegens het gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-weg 1 te Q], een aanslag (nummer: [01]) in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Enschede opgelegd ten bedrage van ƒ 2.620.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. De Ambtenaar heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 7 mei 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Ambtenaar].
1.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voor-gedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
1.6. Gelijktijdig met de onderhavige zaak is - met instemming van partijen - ter zitting behandeld de zaken met rolnummers 01/02162; 01/02163; 01/02164; 01/02165; 01/02167; 01/02168; 01/02170 en 01/2171.
2. Feiten
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. De Stichting [X] (hierna: belanghebbende) is in 1951 opgericht en vormt een kerkgenootschap. Belanghebbende stelt zich ten doel, uitgaande van de verantwoordelijkheid van de mens voor een zorgvuldige beheer van Gods schepping en voortbouwend op de grondslag die Jezus van Nazareth met zijn woord en levenshouding heeft gelegd, mensen te inspireren God te openbaren als liefdesmacht, waarbij het Genootschap zich niet gebonden acht aan dogmatische formuleringen. De geestelijk leider van het genootschap is de Apostel.
2.2. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-weg 1 te Q]. Deze onroerende zaak is in gebruik als kerkgebouw. Het gebouw omvat verschillende ruimten, waaronder een grote zaal, een spreekkamer en vijf bijzalen.
2.3. Op zondagen vindt in de grote zaal een openbare bijeenkomst plaats, die wordt geleid door de voorganger of door een door hem aangewezen andere geestelijke verzorger. Tijdens die bijeenkomst wordt een religieus thema behandeld. Dit thema is verwoord in een brief van de Apostel aan de verschillende gemeenten van [de Stichting X].
2.4. Op doordeweekse dagen - woensdag, donderdag en vrijdag - vinden in de bijzalen van het gebouw bijeenkomsten plaats ter bezinning op en verdieping van het in de brief van de Apostel vervatte religieuze thema dat tijdens de zondagsviering is behandeld. Ook deze bijeenkomsten worden geleid door een voorganger of een zogenoemde "leider der samenkomst". Tijdens deze doordeweekse bijeenkomsten zit men in een kring om de tafel. De voorganger of "leider der samenkomst" bespreekt (het religieuze thema van) de brief van de Apostel. De deelnemers kunnen vervolgens daarop reageren. De doordeweekse bijeenkomsten worden afgesloten met een gebed.
2.5. De doordeweekse bijeenkomsten zijn gericht op verschillende leeftijdscategorieën. Het onderscheid naar leeftijd is gemaakt om het niveau van de bijeenkomst aan te passen aan de intellectuele vermogens en maatschappelijke omstandigheden van de deelnemers.
2.6. Naast de viering op zondag en de doordeweekse bijeenkomsten vinden in het kerkgebouw nog andere, niet-religieuze, activiteiten plaats.
2.7. De raad van de gemeente Enschede heeft op 16 december 1996 de "Verordening onroerende-zaakbelastingen 1997" (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is - onder meer - bekendgemaakt door opneming van de (integrale) tekst daarvan in het - algemeen verkrijgbare - gemeenteblad van de gemeente Enschede.
2.8. De Verordening luidt, voorzover in dezen van belang:
"Artikel 1 Belastingplicht
1 Onder de naam "onroerende zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2 (…)
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1 De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.
2 (…)
Artikel 4 Vrijstellingen
1 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten (…) de waarde van:
a (…)
b (…)
c (…)
d onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard (…)".
2.9. De onderhavige aanslag is op de voet van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening aan belanghebbende opgelegd. De Ambtenaar heeft belanghebbendes aanspraak op toepassing van de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Verordening vervatte vrijstelling (hierna: de kerkenvrijstelling) niet gehonoreerd.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of het onderhavige kerkgebouw valt binnen het bereik van de kerkenvrijstelling, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de Ambtenaar ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder genoemde pleitnota. Daaraan hebben zij ter zitting geen nieuwe klachten of verweren toegevoegd. Ter zitting hebben partijen aangegeven dat, indien de vraag of de doordeweekse bijeenkomsten kunnen worden aangemerkt als openbare erediensten bevestigend moet worden beantwoord, ervan kan worden uitgegaan dat het kerkgebouw voor ten minste 70 percent voor de openbare eredienst wordt gebruikt, zodat - alsdan - is voldaan aan het criterium "in hoofdzaak bestemd voor de openbare eredienst". Indien bedoelde vraag ontkennend moet worden beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat het kerkgebouw niet voor ten minste 70 percent voor de openbare eredienst wordt gebruikt.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de onderwerpelijke aanslag.
3.4. De Ambtenaar concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtsstrijd van partijen ziet primair op de vraag of de hiervóór bedoelde doordeweekse bijeenkomsten kunnen worden aangemerkt als "openbare erediensten" in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Verordening.
4.2. Aan de in die bepaling opgenomen term "openbare eredienst" komt - naar moet worden aangenomen - de betekenis toe die deze woorden hebben in artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet.
4.3. De in laatstgenoemd artikel vervatte term "openbare eredienst" moet worden opgevat overeenkomstig het algemeen geldend spraakgebruik (vergelijk HR 11 oktober 1978, nr. 18 963, BNB 1978/301 en HR 7 mei 1980, nr. 19 807, BNB 1980/177).
4.4. Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal (dertiende, herziene uitgave), omschrijft het begrip "eredienst" als "gezamenlijke, openbare vorm van godsverering".
4.5. Gelet op het vorenoverwogene dienen - in het huidige tijdsgewricht - de door belanghebbende georganiseerde - hiervóór in 2.4. beschreven - doordeweekse bijeenkomsten, die ontegenzeggelijk in het verlengde liggen van de zondagsdienst en waarbij - naar belanghebbende heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht - de godsdienstige verering eveneens vooropstaat, naar het oordeel van het Hof naar algemeen geldend spraakgebruik als (een onderdeel van een) openbare eredienst te worden aangemerkt.
4.6. De omstandigheid dat de doordeweekse bijeenkomsten zijn gericht op bepaalde leeftijdscategorieën, doet - anders dan de Ambtenaar verdedigt - niet aan de openbaarheid daarvan af (vergelijk HR 7 mei 1980, nr. 19 807, BNB 1980/177 en HR 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47).
4.7. Nu de vraag of de doordeweekse bijeenkomsten als openbare erediensten dienen te worden gekwalificeerd bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat het gebouw voor ten minste 70 percent voor de openbare eredienst wordt gebruikt. Dit betekent derhalve dat in dezen is voldaan aan het criterium dat het kerkgebouw "in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst".
4.8. De Ambtenaar heeft met betrekking tot de onderhavige onroerende zaak ten onrechte de kerkenvrijstelling niet toegepast. Het beroep is gegrond. De onderwerpelijke, aan belanghebbende, opgelegde aanslag moet worden vernietigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig om de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de onderhavige zaak en de daarmee samenhangende - in onderdeel 1.6 vermelde - zaken redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten - overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht - vast op € 966 ( 2 punten voor proceshandelingen; € 322 per punt, en een wegingsfactor 1,5).
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de aanslag;
- gelast de gemeente Enschede aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht van € 204,20 (ƒ 450);
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966, en
- wijst de gemeente Enschede aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 14 juli 2003 door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, en de raadsheren mr. Ettema en mr. drs. Spek, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Linssen.
(R. den Ouden)
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 15 juli 2003.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.