Home

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2003, AK4013, 03-00352

Gerechtshof Arnhem, 22-08-2003, AK4013, 03-00352

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 augustus 2003
Datum publicatie
17 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AK4013
Zaaknummer
03-00352

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, hetgeen belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/00352 (omzetbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroepschrift door [X] te [Z] (belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is over voormeld tijdvak met nummer [01/0.F01.6501] een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van ƒ 8.470 aan omzetbelasting, onder berekening van een bedrag aan heffingsrente van ƒ 1.054 en onder toepassing van een verhoging van 100% waarvan 50% is kwijtgescholden.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar ingediend. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Tot de gedingstukken behoren voorts de door de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 15 mei 2003 op de voet van artikel 8:58, lid 1 Algemene wet bestuursrecht ingezonden stukken, alsmede een briefwisseling met partijen naar aanleiding van door het Hof in de tweede zitting bij belanghebbende ingewonnen nadere inlichtingen.

1.4. De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 6 maart 2003, 19 mei 2003 en 24 juli 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord in de eerste twee zittingen belanghebbende bijgestaan door [A alsmede belanghebbendes gemachtigde] en in de laatstgehouden zitting [belanghebbendes gemachtigde] en [in alle drie de zittingen de Inspecteur, bijgestaan door B].

1.5. Belanghebbende heeft in de tweede zitting een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnotitie moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende exploiteerde in de jaren 1992 tot en met 1995 (hierna: de gehele periode) een café in de vorm van een eenmansbedrijf.

2.2. Op 20 augustus 1997 is een boekenonderzoek bij de vennootschap gehouden, ondermeer gericht op de vraag of aan het Besluit Tellers en Speelautomaten van 15 april 1996, nr. AFZ 95/412 M (VN 1996, blz. 1884) (hierna: het Besluit) uitvoering was gegeven en in verband daarmee op de opbrengstverantwoording van aanwezige speelautomaten over de periode van 1992 tot en met 1996.

2.3. Bij dat onderzoek is ter zake het volgende gebleken:

2.3.1. Gedurende de gehele periode waren in belanghebbendes zaak twee speelautomaten aanwezig, destijds geplaatst door de besloten vennootschap C b.v.]. Per 2 september 1996 is een van de twee speelautomaten vervangen door een videospel.

Belanghebbende en de exploitant waren naar in de loop van het geding is komen vast te staan, ieder gedurende het onderhavige jaar voor gelijke delen gerechtigd in de opbrengst van deze speelautomaten.

De aanwezige automaten waren beide voorzien van een elektronisch en een mechanisch telwerk.

Over de gehele periode zijn geen tellerstanden geregistreerd, in elk geval niet bewaard gebleven.

2.3.2. Bij de opname vanwege [C b.v.] op 8 mei 1996 zijn voor het eerst op de ter zake dienende bon over de periode 8 mei 1996 tot 3 juni 1996 de tellerstanden genoteerd.

2.3.3. De gemiddelde dagopbrengst over de periode 1 december 1994 tot 7 december 1995 beloopt ƒ 41,37 (ƒ 15.350 : 371).

De gemiddelde dagontvangsten over de aansluitende perioden 7 december 1995 tot 4 januari 1996, 4 januari 1996 tot 6 februari 1996, 6 februari 1996 tot 5 maart 1996, 5 maart 1996 tot 3 april 1996, 3 april 1996 tot 2 mei 1996 en 8 mei 1996 tot 5 juni 1996 belopen respectievelijk ƒ 49,18, ƒ 37,87, ƒ 41,96, ƒ 43,97, ƒ 56,37 en ƒ 74,10.

De gemiddelde dagopbrengst over de periode 7 december 1995 tot 3 april 1996 beloopt ƒ 40,88.

Over de periode 2 mei 1996 tot en met 11 december 1996 heeft de vennootschap overeenkomstig de afrekeningen van de exploitant en in overeenstemming met de bekende tellerstanden als opbrengst een bedrag (inclusief omzetbelasting) van ƒ 16.745 verantwoord. Dit bedrag komt neer op een gemiddelde dagopbrengst van ƒ 75,42 in die periode.

De gemiddelde dagopbrengst beliep in de periode van 11 december 1996 tot en met 6 augustus 1997 ƒ 72,34 eveneens in overeenstemming met de afrekeningen van de exploitant.

De opbrengsten van het vanaf 2 september 1996 aanwezige behendigheidspel zijn steeds voor zeer lage bedragen in de boekhouding verwerkt. De juistheid van die bedragen bleek bij het boekenonderzoek niet te kunnen worden gecontroleerd. Blijkens in de boekhouding verantwoorde bedragen heeft de vervanging van de tweede speelautomaat door een behendigheidsspel, nauwelijks tot een daling van de omzet geleid.

2.3.4. Aan de hand van voornoemde gegevens, waaronder een dagopbrengst van ƒ 75,42, is in het controlerapport de opbrengst over de periode van 7 december 1995 tot en met 11 december 1996 berekend op een bedrag van ƒ 27.754 inclusief omzetbelasting en de normatieve omzet over het jaar 1996 op ƒ 27.600, eveneens inclusief b.t.w. De feitelijk terzake door belanghebbende verantwoorde omzet over 1996 beloopt het bedrag van - inclusief omzetbelasting - ƒ 23.205 van welk bedrag aan het eerste gedeelte van 1996 tot en met 1 mei kan worden toegerekend ƒ 5.470.

2.3.5. Onder hantering van voormelde gemiddelde dagopbrengst van ƒ 75,42 (afgerond naar ƒ 75) heeft de Inspecteur de normatieve opbrengst over de jaren 1992 tot en met 1996 berekend en deze opbrengsten afgezet tegen de door belanghebbende verantwoorde omzetten. Deze cijfers geven, bij een gelijke verdeling van de opbrengst aan belanghebbende en aan de exploitant, het volgende beeld:

1992 1993 1994 1995 1/1-2/5 1996

berekende omzet ƒ 22.812 ƒ 23.125 ƒ 22.375 ƒ 23.188 ƒ 7.605

verantwoorde omzet - 13.525 - 14.877 - 14.055 - 15.350 - 5.470

verschil ƒ 9.281 ƒ 8.248 ƒ 8.320 ƒ 7.838 ƒ 2.135

hierin begrepen

omzetbelasting - 1.433 - 1.228 - 1.239 - 1.167 - 318

netto winst ƒ 7.854 ƒ 7.020 ƒ 7.081 ƒ 6.671 ƒ 1.817

2.3.6. In het verweerschrift zijn de door belanghebbende over de jaren 1992 tot en met 1999 geboekte omzetten speelautomaat inclusief omzetbelasting (hieronder tussen haakjes geplaatst) omgerekend naar gemiddelde ontvangsten per maand.

Deze cijfers zijn als volgt:

1992 ƒ 1.127 (ƒ 13.525)

1993 ƒ 1.240 (ƒ 14.877)

1994 ƒ 1.171 (ƒ 14.055)

1995 ƒ 1.279 (ƒ 15.350)

1996 tot en met april ƒ 1.367 (ƒ 5.470)

1996 mei/december ƒ 2.216 (ƒ 17.735)

1997 ƒ 2.193 (ƒ 26.316)

1998 ƒ 2.171 (ƒ 26.055)

1999 ƒ 2.072 (ƒ 24.863)

2.4. Per 1 januari 1996 heeft de gemeente [Z] het beleid om speelautomaten uit cafetaria's en snackbars te weren. Sedert die datum zijn speelautomaten in deze gelegenheden niet meer toegestaan, wel ten hoogste twee behendigheidsautomaten. Naast het café van belang-hebbende was een snackbar gevestigd.

2.5. De Inspecteur heeft betreffende de onder 2.3.5 genoemde netto-omzetcorrecties nagevorderd en wel met een tot op 50% kwijtgescholden verhoging van 100%.

2.6. De onder 2.3.3 tot en met 2.3.6 vermelde berekeningen zijn als zodanig niet door belanghebbende weersproken.

2.7. Op 25 juni 1997 ontving de Inspecteur een brief van "[D v.o.f.]", ondertekend door belanghebbende en gedateerd 19 juni 1997 met de volgende inhoud:

Betreft: [X, a-weg 1, 1234 AA te Z].

BTW nummer [01/1.B.01] en

[E, b-weg 2, 5678 BB te Z]

BTW nummer [02.B01]

Geachte dames en heren,

Bovenstaand btw nummer [02.B.01] van Mevr. [E] kan vervallen. Sinds 1 januari 1996 heb ik met Mevr. [E] een vennootschap onder firma gesloten waardoor de éénmanszaken [D] zijn opgeheven. De vennootschap is gevestigd te [Z] onder de naam [D v.o.f.]

Ik sluit een firmacontract hierbij in.

Het desbetreffende firmacontract bevat ondermeer de volgende bepalingen:

De ondertekenden:

A : [X, wonende te 1234 AA Z, a-weg 1]

geboren op 31 mei 1948

en

B : Mw. [E, wonende 5678 BB Z. b-weg 2]

geboren op 23 april 1942

In aanmerking nemende,

dat de ondergetekenden vanaf 1 januari 1996 te [Z, c-weg 3] een Sport- en eetcafé en een Pizzabedrijf exploiteren in vennootschappelijk verband;

dat zij hun onderlinge rechten en verplichtingen in een firmacontract wensen vast te leggen;

Verklaren als volgt te zijn overeengekomen:

Artikel 1

1. Partijen zijn met ingang van 1 januari 1996 met elkaar een vennootschap onder firma aangegaan.

2. De vennootschap is gevestigd te [Z] onder de naam [D v.o.f.]

3. Zij heeft ten doel het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening exploiteren van een Horecabedrijf, tevens bezorgen van Pizza's met al hetgeen daartoe behoort en daarmede in verband staat in de meest uitgebreide zin van het woord.

Artikel 2

1. De vennootschap wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

enz.

Artikel 3

1. door ieder der vennoten is in de vennootschap ingebracht zijn kennis, arbeid en vlijt, alsmede zijn relatie en vergunningen.

2. Door de vennoten is voorts in de vennootschap ingebracht aktiva en passiva conform de aan deze akte gehechte en door beide partijen gedagtekende en gewaarmerkte balans per 31 december 1995 aangevende een kapitaalsaldo van ƒ 2.340,00 voor Vennoot A en ƒ 1.417,-- voor Vennoot B plus een storting van ƒ 4.500,--.

enz.

Artikel 9

1. De jaarlijkse winst of het jaarlijks verlies zal met ingang van 1 januari 1996 onder de vennoten worden verdeeld. Vennoot A: 60% en vennoot B 40%.

2. Winsten en verliezen worden vastgesteld aan de hand van normen, welke in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden aangemerkt.

3. Liquidatiewinst of -verlies zal door de vennoten voor dezelfde percentage als genoemd in lid 9.1 worden genoten of gedragen.

enz.

[Z] 1 juni 1996.

2.8. Een vervolgens door de Inspecteur aan de v.o.f. toegezonden formulier "startende ondernemers" is met dagtekening 30 juni 1997 en door belanghebbende ondertekend, op 7 juli 1997 door de Inspecteur terug ontvangen.

Belanghebbende beantwoordt de navolgende vragen in dit formulier aldus:

"aard en rechtsvorm van de onderneming"

Cafébedrijf verkoop van drank

Het bakken en bezorgen van pizza's

"De onderneming komt voor uit één of meer bestaande ondernemingen"

[D v.o.f.]

[c-weg 3]

[9101 CC te Z]

[01/2.B.01] (omzetbelastingnummer)

[01/1.L.01] (loonbelastingnummer).

2.9. Mw. [E] voornoemd heeft voor haar eenmansbedrijf over 1996 en over 1997 tot en met het tweede kwartaal van dat jaar aangifte gedaan voor de omzetbelasting. Blijkens het ter zake door de Inspecteur verstrekte overzicht is eerst over het laatstgenoemde kwartaal geen omzet vermeld in de aangifte.

2.10. Telefonische informatie op 25 augustus 1997 bij de desbetreffende Kamer van Koophandel leerde de Inspecteur dat de v.o.f. eerst op 4 juli 1997 in het handelsregister is ingeschreven.

2.11. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een onderhandse akte van geldlening gedateerd 12 december 1991 waarbij de exploitant aan belanghebbende een geldlening verstrekt van ƒ 5.000. De overeenkomst bevat ondermeer de volgende bepaling:

"Debiteur geeft als zekerheid dat hij de 2 gokkasten in zijn zaak laat staan voor de tijd van 4 jaren op 50/50 % basis".

Blijkens de afrekenbonnen vanaf 8 mei 1996 heeft belanghebbende recht op 60 percent van de opbrengst. In de afrekenbonnen over de jaren 1992 tot en met 2 mei 1996 zijn geen toedelingspercentages opgenomen.

3. Conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, hetgeen belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

3.2. Partijen voeren voor hun respectieve standpunten de gronden aan in de van hen afkomstige stukken, waaraan zij ter zitting - naast de inhoud van de van belanghebbende afkomstige pleitnotitie - nog hebben toegevoegd, hetgeen in de aan deze uitspraak gehechte en daarvan deel uitmakende processen-verbaal van het ter zitting verhandelde is vermeld.

4. Overwegende omtrent het geschil

4.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende over de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 mei 1996 de omzet uit achtereenvolgende speelautomaten tot aanmerkelijk te lage bedragen heeft geboekt.

4.2. Hij grondt dit standpunt in het bijzonder op de omstandigheid dat, onmiddellijk nadat belanghebbende begonnen was overeenkomstig de voorschriften van het Besluit, de tellerstanden te noteren, de gemiddelde omzet per tijdseenheid aanzienlijk hoger bleek te liggen dan in de periode daarvoor waarover belanghebbende geen tellerstanden had bijgehouden, terwijl zijns inziens belanghebbende in gebreke is gebleven voor die aanmerkelijke en plotselinge stijging een aanvaardbare verklaring te geven.

4.3. Voor zover belanghebbende mocht willen betogen dat over de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 mei 1996 wel in beginsel verifieerbare gegevens betreffende de omzet van de automaten in zijn administratie aanwezig zijn, moet dat standpunt worden verworpen. Belanghebbende heeft immers tegenover de gemotiveerde stellingname terzake van de Inspecteur geen enkel bewijs voor dat standpunt bijgebracht. De door [C b.v.] verstrekte bonnen bevatten geen tellerstanden en om die reden kan de op die bonnen vermelde omzet niet op haar juistheid worden getoetst.

4.4. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat zich rond 30 april 1996 een min of meer algemeen werkende omstandigheid van externe aard (anders dan de invoering van het Besluit) heeft voorgedaan welke de omzetstijging rond en direct na deze datum had kunnen verklaren. De oorzaak van de door de Inspecteur geconstateerde omzetstijging moet dan ook kennelijk gezocht worden in omstandigheden welke specifiek (de exploitatie van) belanghebbendes onderneming betreffen.

4.5. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt alsdan met zich dat belanghebbende de aanwezigheid van bedoelde specifieke omstandigheden aannemelijk maakt.

4.5.1. Belanghebbende voert daartoe aan dat als gevolg van het door de gemeente [Z] gehanteerde beleid per 1 januari 1996, de bij de belendende snackbar per die datum de tot dan toe aanwezige speelautomaten zijn verwijderd en klanten van die snackbar vervolgens zijn speelautomaten zijn gaan gebruiken.

4.5.2. Deze stelling is ontoereikend. Eerst in de periode van 3 april tot mei 1996 is de gemiddelde dagontvangst aanmerkelijk boven die in de periode van 7 december 1995 tot 3 april 1996 komen te liggen en de opbrengsten over de daaropvolgende periode van 8 mei tot 5 juni 1996, waarover als eerste periode de volledige tellerstanden bekend zijn, liggen zowel absoluut als relatief nog aanzienlijk hoger en zijn daarna - globaal genomen - op dit niveau blijven liggen.

4.5.3. In de visie van belanghebbende had evenwel voor de hand gelegen dat vrijwel direct na 1 januari 1996 de gemiddelde dagontvangst was gestegen. Daarvan is evenwel tot 3 april 1996 geen sprake. Aanvankelijk zelfs, over de periode 4 januari tot 6 februari 1996, laat de gemiddelde dagontvangst een daling zien, terwijl over de gehele periode van 7 december 1995 tot 31 april 1996 de gemiddelde dagontvangst nog ligt beneden die over de periode 1 december 1994 tot 7 december 1995.

4.5.4. Belanghebbende heeft voorts geen omstandigheden gesteld noch zijn die langs andere weg aannemelijk geworden, waaruit volgt dat eerst in de loop van april 1996 een forse toestroom is ontstaan van spelers.

4.5.5. Nu gedurende de gehele periode de omzet van de speelautomaten voor de helft toekwam aan belanghebbende, kan hij, zoals in de pleitnotitie is gesteld, niet terecht het standpunt innemen dat de verantwoordelijkheid voor de vaststelling en de registratie van de tellerstanden en - daarmee - voor de bepaling van de behaalde omzet in de desbetreffende periode, uitsluitend de exploitant aanging. Belanghebbende moet daarvoor in gelijke mate als de exploitant verantwoordelijk gehouden worden.

4.5.6. Het Hof acht voorts de op zichzelf al minder geloofwaardige stelling van belanghebbende dat hij gedurende de gehele periode de bepaling van de omzet volledig overliet aan de vertegenwoordiger van de exploitant, niet aannemelijk gemaakt.

4.6. Aan de omstandigheid dat bij vorige boekenonderzoeken geen opmerkingen van de zijde van de fiscus zijn gemaakt over de wijze waarop de opbrengsten van de speelautomaat zijn geadministreerd, kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat de ontvangsten niet tot de juiste bedragen behoren te worden verantwoord (HR 6 december 2000, rolnr. 35.923 - VN 2002/41.3).

4.7. Voor zover belanghebbende mocht willen betogen dat belanghebbende eerst met ingang van mei 1996 recht heeft gekregen op 60 percent van de opbrengst der speelautomaten en niet reeds per 1 januari 1996, moet deze stelling worden verworpen. De door belanghebbende in de loop van het geding ingebrachte en onder 2.11 genoemde overeenkomst geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de daar genoemde opbrengstverdeling van 50/50 nog zou blijven gelden tot na ommekomst van de genoemde 4 jaren, met andere woorden tot na december 1995.

Bovendien is die stelling, waarvan de juistheid ook overigens in het geheel niet aannemelijk gemaakt, in strijd met het in de pleitnotitie van belanghebbende (pagina 2, laatste alinea) opgenomen argument dat de omzetstijging vanaf mei 1996 ten opzichte van de eerste vier maanden van 1996 mede kan worden verklaard uit de omstandigheid dat belanghebbende in laatstbedoelde maanden reeds gerechtigd was geworden tot 60 percent van de omzet uit de speelautomaten in plaats van het daarvoor geldende aandeel van 50 percent.

4.8. Nu belanghebbende tegen de berekening als zodanig door de Inspecteur van het bedrag der nageheven omzetbelasting geen bezwaren aanvoert, volgt uit het vorenoverwogene, tezamen en in onderling verband beschouwd, dat de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.

4.9. De stelling van de Inspecteur dat belanghebbende niet kan volstaan met aannemelijk maken dat diens standpunt juist is, maar daarvoor het volledige bewijs dient te voeren, kan derhalve buiten behandeling blijven.

4.10. Belanghebbende neemt voorts het standpunt in dat de onderhavige naheffingsaanslag voor zover het jaar 1996 betreft, ten onrechte aan hem is opgelegd. Voor het jaar 1996 had zijns inziens moeten worden nageheven bij de v.o.f.

4.11. Belanghebbendes stelling dat zijn eenmansonderneming en die van mw. [E] per 1 januari 1996 zijn opgeheven door inbreng van deze beide ondernemingen in een nieuwe v.o.f. per die datum, is in strijd met het gegeven dat mw. [E] voor haar eenmansbedrijf gedurende het gehele jaar 1996 en tot zelfs medio 1997 aangiften voor de omzetbelasting heeft gedaan. Uit die aangiften, zeker uit die over het jaar 1996 en het eerste kwartaal 1997, moet worden geconcludeerd dat die onderneming in die perioden daadwerkelijk functioneerde en regelmatig omzet behaalde.

4.12. Omdat niet is gebleken dat mw. [E] in haar eigen onderneming andere activiteiten uitoefende dan die welke volgens belanghebbendes mededeling van juni 1997 in de v.o.f. zijn ingebracht, moet dan ook worden aangenomen dat de daadwerkelijke oprichting van de v.o.f. eerst omstreeks 1 juli 1997 heeft plaatsgevonden.

Deze conclusie vindt bevestiging in het feit dat de v.o.f. eerst op 4 juli 1997 in het handelsregister is ingeschreven en dat naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, hij in belanghebbendes administratie over het jaar 1996 geen gegeven heeft aangetroffen dat er op zou kunnen wijzen dat belanghebbende zijn onderneming in de loop van 1996 in een v.o.f. heeft ingebracht.

4.13. Over het jaar 1996 is derhalve terecht bij belanghebbende nageheven.

5. De - deels kwijtgescholden - verhoging

5.1. Belanghebbende heeft tegen de verhoging en/of het kwijtscheldingsbesluit geen afzonderlijke grieven aangevoerd.

Hetgeen is overwogen onder 4 rechtvaardigt de conclusie dat belanghebbende een deel van zijn omzet bewust niet heeft verantwoord. De Inspecteur verwijt belanghebbende dan ook terecht opzet.

5.2. Het Hof heeft gelijktijdig met deze uitspraak, uitspraak gedaan in de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting waarin de Inspecteur eveneens een tot op 50% kwijtgescholden verhoging van 100% heeft opgelegd.

5.3. In de omstandigheid dat het bij die navorderingsaanslag en deze naheffingsaanslag in wezen om hetzelfde feitencomplex gaat (verzwijging van inkomsten uit speelautomaat) en het Hof bij de genoemde navorderingsaanslag het kwijtscheldingsbesluit in stand heeft gelaten, ziet het Hof in overeenstemming met het nadere standpunt van de Inspecteur in zijn "nadere verweerschrift" van 11 maart 2003, reden om gelet op alle omstandigheden van dit geval de verhoging bij deze naheffingsaanslag terug te brengen naar een bedrag van ƒ 2.000. Daartoe wordt enerzijds een volledige cumulatie van boeten, welke in wezen dezelfde natuurlijke personen treft voorkomen en anderzijds het vereiste van het doen van juiste aangiften gehandhaafd.

Feiten of omstandigheden die een verdere kwijtschelding van de verhoging zouden rechtvaardigen zijn niet aannemelijk geworden.

6. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (1½ × 1 × 1 × € 322 =) € 483.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan belasting van € 2.595,51 (ƒ 5.719);

- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit en verleent verdere kwijtschelding van de verhoging tot € 907,56 (ƒ 2.000);

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 204,- te vergoeden;

- veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 483;

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten dient te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 22 augustus 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. drs. Van Amsterdam, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Egberts, als griffier.

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

(N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 augustus 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.