Home

Gerechtshof Arnhem, 06-08-2003, AK4028, 02-03196

Gerechtshof Arnhem, 06-08-2003, AK4028, 02-03196

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 augustus 2003
Datum publicatie
17 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AK4028
Formele relaties
Zaaknummer
02-03196

Inhoudsindicatie

Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag, of is voldaan aan de in artikel 46, lid 3, onderdeel e, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 gestelde eis dat belanghebbende wegens ziekte langer dan een maand is verpleegd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/03196 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2000.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is een op 21 juni 2002 gedagtekende aanslag in de inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2000 opgelegd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt, welk bezwaarschrift op 25 juni 2002 bij de Belastingdienst Oost/kantoor [P] is binnengekomen. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak met dagtekening 25 juli 2002, gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak op 21 augustus 2002 in beroep gekomen bij het Hof. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende is in 2000 opgenomen in het [A ziekenhuis te Q] voor een levertransplantatie. In verband met deze transplantatie is belanghebbende een aantal perioden in het [A-ziekenhuis (hierna: ziekenhuis) opgenomen.

In 2000 betrof het de volgende perioden:

- 16 maart tot en met 31 maart 16 dagen;

- 11 april tot en met 21 april 11 dagen;

- 2 november tot 1 december 4 opnames tot een totaal van 25 dagen.

2.3. Het aantal opnamedagen in 2000 betrof in totaal meer dan 50 dagen.

Tussen de eerste opnameperiode en de tweede opnameperiode ligt een periode van circa 1,5 week, tussen de tweede en de derde opnameperiode een periode van circa 28 week.

2.4. De echtgenote van belanghebbende, die bij de aanvang van de ziekte metbelanghebbende een gezamenlijke huishouding voerde, heeft belanghebbende gedurende de opnames in 2000 regelmatig met kinderen bezocht, waartoe zij per auto vanuit de woonplaats [Z] naar [Q] reisde.

2.5. In zijn aangifte inkomstenbelasting heeft belanghebbende ter zake vanreiskosten voor ziekenbezoek een bedrag van € 1.948 (f .4.293) als buitengewone last in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft genoemde kosten niet in aftrek toegestaan.

2.6. Partijen zijn het eens dat de reiskosten van belanghebbendes echtgenote naar het ziekenhuis in 2000 € 1.948 (f. 4.293) hebben bedragen.

3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag, of is voldaan aan de in artikel 46, lid 3, onderdeel e, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) gestelde eis dat belanghebbende wegens ziekte langer dan een maand is verpleegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak.

De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, lid 3 aanhef en onderdeel e van de Wet, voor zover hier van belang, zijn uitgaven ter zake van ziekte invaliditeit (onder andere uitgaven) "de daarmee verband houdende uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de enkele reisafstand meer beloopt van 10 kilometer, (…)".

4.2. Gegeven het door de Hoge Raad bij zijn arrest van 19 november 1997, nr. 32881, gepubliceerd in BNB 1998/14, gegeven criterium is het Hof van oordeel, dat de ziekenhuisopnamen van belanghebbende in 2000 niet zodanig met elkaar samenhangen, dat zij in wezen als één opname moeten worden beschouwd. De perioden gelegen tussen de opnamen, circa 1,5 week en circa 28 week, zijn zodanig lang, dat hiervan niet meer kan worden gesproken. Aan dit oordeel doet niet af, dat de opnamen, naar het Hof aannemelijk acht, hun gezamenlijke oorzaak vinden in de in 2000 uitgevoerde levertransplantatie, noch dat, naar de Inspecteur niet heeft weersproken en het Hof eveneens aannemelijk acht, aan de deelbehandelingen van belanghebbende een medische indicatie ten grondslag ligt en dat zij in feit medisch gezien als één behandeling moeten worden beschouwd.

4.3. Aan de wettelijke voorwaarde van 'langer dan een maand verpleegde personen" wordt in dit geval dan ook niet voldaan. De Inspecteur heeft het in de aangifte opgevoerde hierop betrekking hebbende en in aftrek gebracht bedrag dan ook terecht volledig gecorrigeerd.

4.4. Aan het oordeel van het Hof doet niet af het betoog van belanghebbende dat de uitleg van het begrip één maand achterhaald is omdat ziekenhuisopnames tegenwoordig gemiddeld niet veel langer duren dan 10 tot 16 dagen. Belanghebbende verwijst hiervoor naar de voorwaarden en vergoeding van de ziektekosten [zorgverzekeraar].

5. Slotsom

Het beroep is ongegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 6 augustus 2003 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(K. van der Leij) (J. Lamens)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2003

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.