Home

Gerechtshof Arnhem, 27-08-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5757 AL4162, 01-02349

Gerechtshof Arnhem, 27-08-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5757 AL4162, 01-02349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 augustus 2003
Datum publicatie
1 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL4162
Zaaknummer
01-02349

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft (..) een auto (..) voorzien van het Duitse kenteken (..) geparkeerd, met een voor dit voertuig een in Duitsland afgegeven 'Parkerlaubnis für Rollstuhlfaher' duidelijk zichtbaar achter de voorruit, op de [a-weg 1 te Q] op een plaats waar voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting moest worden voldaan. Op het tijdstip van de controle (..) was in de auto geen betaalbewijs van de door belanghebbende verschuldigde belasting zichtbaar aanwezig.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij geen parkeerbelasting verschuldigd zou zijn, aangezien hij in het bezit was van een invalidenparkeerkaart, afgegeven in [Z] (D) voor zijn zwaar gehandicapte zoon.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/02349 (parkeerbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z (Duitsland)]

verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak 21 augustus 2001 op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting

nummer : [01]

mondelinge behandeling : op 13 augustus 2003 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mevrouw Vermeulen-Post, griffier

waarbij verschenen : [de Ambtenaar]

waarbij niet verschenen : belanghebbende met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende heeft op zaterdag 16 juni 2001 een auto van het merk Audi, kleur grijs, voorzien van het Duitse kenteken [AA-BB-111] geparkeerd, met een voor dit voertuig een in Duitsland afgegeven "Parkerlaubnis für Rollstuhlfaher" duidelijk zichtbaar achter de voorruit, op de [a-weg 1 te Q] op een plaats waar voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting moest worden voldaan. Op het tijdstip van de controle, 13.57 uur, was in de auto geen betaalbewijs van de door belanghebbende verschuldigde belasting zichtbaar aanwezig.

2. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat hij geen parkeerbelasting verschuldigd zou zijn, aangezien hij in het bezit was van een invalidenparkeerkaart, afgegeven in [Z] (D) voor zijn zwaar gehandicapte zoon.

3. De Ambtenaar neemt terecht het standpunt in dat een invalidenparkeerkaart in de gemeente Enschede ( slechts) het recht geeft om het desbetreffende voertuig op een invalidenparkeerplaats te parkeren, maar niet tevens het recht geeft op vrijstelling van een eventueel ter plekke geldende parkeerbelastingplicht.

4. Het door belanghebbende verdedigde standpunt vindt geen steun in de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente Enschede en evenmin in een wets- of verdragsbepaling. Hetgeen de Ambtenaar hieromtrent aanvoert is juist. De gemeente Enschede is, op gerond van de Gemeentewet, bevoegd deze parkeeregeling in te stellen. Niet van belang is dat andere gemeenten een ander beleid voeren.

5. De Ambtenaar maakt aannemelijk dat door bebording en plaatsing van parkeerautomaten voldoende duidelijk is aangegeven dat ook met betrekking tot de door belanghebbende gebruikte parkeerplaats een belastingplicht geldt. Belanghebbende maakt het tegendeel niet aannemelijk.

6. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 27 augustus 2003 door mr. T.J. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van I.B. Vermeulen-Post als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(I.B. Vermeulen-Post) (T.J. Matthijssen)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.