Home

Gerechtshof Arnhem, 03-09-2003, AL4239, 03-00303

Gerechtshof Arnhem, 03-09-2003, AL4239, 03-00303

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 september 2003
Datum publicatie
1 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL4239
Zaaknummer
03-00303
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.16, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.32

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in zijn aangifte als buitengewone uitgave onder andere een bedrag van ƒ 3.700 opgevoerd ter zake van een reis naar Bosnië in verband met het overlijden van 'vader' (..). Voorts heeft belanghebbende als aftrekbare gift opgevoerd een bedrag van ƒ 483 in verband met een schenking aan een familielid in Bosnië ten bedrage van ƒ 1.175.

In geschil is of de Inspecteur deze uitgaven terecht niet in aanmerking heeft genomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/00303 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001

nummer : [..H16]

mondelinge behandeling : op 20 augustus 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende, vergezeld door zijn echtgenote, alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte als buitengewone uitgave onder andere een bedrag van ƒ 3.700 opgevoerd ter zake van een reis naar Bosnië in verband met het overlijden van 'vader', waarmee naar het Hof begrijpt wordt bedoeld belanghebbendes schoonvader. Voorts heeft belanghebbende als aftrekbare gift opgevoerd een bedrag van ƒ 483 in verband met een schenking aan een familielid in Bosnië ten bedrage van ƒ 1.175.

2. In geschil is of de Inspecteur deze uitgaven terecht niet in aanmerking heeft genomen.

3. Artikel 6.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) bepaalt dat als buitengewone uitgaven wegens overlijden enkel kunnen worden aangemerkt uitgaven wegens overlijden van de belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen. Aldus kunnen de uitgaven ter zake van een reis naar Bosnië in verband met het overlijden van belanghebbendes schoonvader niet als buitengewone uitgaven worden aangemerkt.

4. Als aftrekbare giften kunnen op grond van de wettelijke bepalingen enkel in aanmerking worden genomen giften aan nader in de wet omschreven instellingen of verenigingen (artikel 6.32 en volgende van de Wet). Aldus kan een schenking aan familieleden niet als aftrekbare gift in aanmerking worden genomen.

5. Voornoemde schenking is eveneens niet aftrekbaar als uitgaven voor levensonderhoud, nu de aftrekbaarheid van die uitgaven met de inwerkingtreding van de Wet op 1 januari 2001 is beperkt tot uitgaven voor levensonderhoud van kinderen van de belastingplichtige, en niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat daar in het onderhavige geval sprake van is. Ook kan de schenking niet worden aangemerkt als een aftrekbare onderhoudsverplichting, nu niet aannemelijk is geworden dat aan de daaraan door de wet gestelde voorwaarden is voldaan.

6. Het Hof merkt nog op dat de in de bezwaarfase door belanghebbende overgelegde kopie van een bladzijde uit de Kluwer Belastinggids, die hij - zoals hij ter zitting heeft verklaard - in verband met de onderhavige zaak van zijn adviseur heeft ontvangen, betrekking heeft op de Successiewet, en de vrijstellingen behandelt voor het schenkingsrecht. De inhoud daarvan is dan ook niet van toepassing op de heffing van de inkomstenbelasting en de eventuele aftrekbaarheid van uitgaven daarbij.

7. Belanghebbende heeft voorts nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, waarbij hij heeft aangevoerd dat bij een zus van zijn echtgenote, vallende onder de Belastingdienst/Particulieren [Q], en bij andere niet nader genoemde kennissen de onderhavige uitgaven wel tot aftrek hebben geleid.

8. Van schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan - kort gezegd - sprake zijn (1) indien sprake is van een begunstigend beleid, (2) indien ten aanzien van (een) bepaalde belastingplichtige(n) sprake is van een 'oogmerk van begunstiging' of (3) wanneer de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden.

9. De Inspecteur heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat hijzelf met betrekking tot de onderhavige geschilpunten geen begunstigend beleid ten aanzien van andere belastingplichtigen heeft gevoerd, en dat ook geen sprake is geweest van een oogmerk van begunstiging van andere belastingplichtigen. Voorts is het Hof niet aannemelijk geworden dat met betrekking tot de onderhavige onderwerpen sprake is van een op een hoger niveau gecoördineerd beleid, dan wel van een onderwerp met betrekking waartoe een behoorlijke taakvervulling noopt tot onderlinge afstemming van beleid tussen de verschillende eenheden.

10. Bij toepassing van de meerderheidsregel gaat het erom of in de meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Daarbij dient slechts gekeken te worden binnen de kring van belastingplichtigen ten aanzien waarvan de Inspecteur bevoegd is, in casu dus naar belastingplichtigen die vallen onder de Belastingdienst/[P].

11. Nu belanghebbende slechts één min of meer concreet geval heeft genoemd, ten aanzien waarvan de Inspecteur bovendien niet bevoegd is, en hij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ook ter zitting niet nader heeft onderbouwd, is niet aannemelijk geworden dat de meerderheidsregel is geschonden.

12. Gezien het voorgaande faalt belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, en heeft de Inspecteur de onder 1. genoemde uitgaven bij het vaststellen van de aanslag terecht niet in aanmerking genomen.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2003 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 september 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.