Home

Gerechtshof Arnhem, 10-09-2003, AL4250, 02-03135

Gerechtshof Arnhem, 10-09-2003, AL4250, 02-03135

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 september 2003
Datum publicatie
1 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL4250
Zaaknummer
02-03135

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het gehele perceel bij aankoop verplicht tot het bedrijfsvermogen moet worden gerekend en dat kennelijk de desbetreffende 2000 m² voor de boekwaarde naar privé is overgebracht. Hij heeft terzake van die overbrenging een bedrag van - voor ieder der maten - 50 percent van ƒ 385.600 (= ƒ 390.000 -/- ƒ 4.400) ofwel ƒ 192.800 tot het belastbaar inkomen gerekend. Deze correctie heeft voorts een drietal inkomensafhankelijke correcties met zich gebracht, waarvan de berekening als zodanig tussen partijen niet in geschil is, evenmin als de berekening als zodanig van voormelde correctie van ƒ 192.800.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/03135 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1999 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 226.906.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar ingediend. De Inspecteur heeft bij uitspraak de bestreden aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

2. Feiten

2.1. Blijkens de notariële akte van 15 juni 1999 zijn belanghebbende en zijn echtgenote op dat tijdstip gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het echtpaar drijft in maatschapsverband een melkveebedrijf. Bij het bedrijf is ruim 40 hectare in gebruik; daarvan was bij het begin van het onderhavige jaar 7.39.32 hectare (hierna: het perceel) gepacht en de rest eigendom van de maten.

2.2. Op het perceel heeft destijds een boerderij gestaan die vanwege bouwvalligheid omstreeks 1973/1974 is gesloopt. Resten van sloopafval zijn ter plaatse blijven liggen.

2.3. In het kader van de ruilverkaveling "[Z]" [belanghebbendes schoonvader] en eveneens landbouwer, de eigendom van het perceel door inschrijving in de openbare registers op 22 oktober 1993 verkregen.

2.4. [Belanghebbendes schoonvader] voornoemd dreef tot 1 januari 1996 met een zoon in de vorm van een vennootschap onder firma een agrarische onderneming. Vanaf de verkrijging ervan heeft [belanghebbendes schoonvader] voornoemd het perceel gerekend tot zijn buitenvennootschappelijk bedrijfsvermogen. Bij het beëindigen van zijn onderneming is het perceel naar zijn privé-vermogen overgegaan.

2.5. Per 1 november 1994 heeft [belanghebbendes schoonvader] voor een periode van zes jaren, behoudens verlenging overeenkomstig de pachtwet, het perceel aan belanghebbende verpacht.

2.6. Het pachtcontract is op 1 december 1994 door de Grondkamer van Gelderland goedgekeurd en bevat onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 2:

De jaarlijkse pachtprijs bedraagt Drie Duizend Vijfhonderd Gulden (ƒ 3.500,00) in totaal, en moet worden voldaan in jaarlijkse termijnen, vervallende op één november van elk jaar, voor het eerst op één november negentienhonderd vijf en negentig over de alsdan verstreken tijd.

enz.

Artikel 3:

Telkens binnen een jaar na wijziging van het Pachtnormenbesluit kan één van partijen aan de Grondkamer verzoeken de tegenprestatie te herzien. De wijziging van de tegenprestatie door de Grondkamer gaat in met ingang van de nieuwe periode.

Artikel 4:

De pachter aanvaardt het gepachte in de staat waarin het verkeert, zodat hij geen vordering heeft op verpachter, wegens niet goede staat van onderhoud bij de levering.

enz.

Artikel 7:

De verpachter behoudt zich het genot van de jacht en de visserij voor. De pachter geeft hierbij toestemming aan enz.

REFERENTIEHOEVEELHEID MELK

Terzake van de onderhavige pachtovereenkomst gaat geen referentiehoeveelheid melk over.

Tenslotte verklaarden de comparanten dat bij ontbinding der pacht er geen referentiehoeveelheid melk op de verpachter zal overgaan.

Voornoemde prijs is, omgerekend per hectare, ƒ 473.

2.7. De maten hebben het pachtcontract tot hun bedrijfsvermogen gerekend. Het perceel is, in elk geval voor wat betreft een gedeelte ter grootte van 7.19.32 ha, daadwerkelijk voor agrarische doeleinden aangewend.

2.8. [Belanghebbendes schoonvader] heeft bij akte van 15 juni 1999 de eigendom van het perceel verkocht aan zijn dochter, belanghebbendes echtgenote, voor een bedrag van ƒ 162.650. De verkoop heeft plaatsgevonden onder uitdrukkelijke gestanddoening van de lopende pachtovereenkomst met belanghebbende.

2.9. Het perceel wordt daarop tot het ondernemingsvermogen van de maten gerekend met uitzondering van een gedeelte van 2000 m² dat de echtgenote tot haar privé-vermogen rekent. Het is dit gedeelte (hierna: het perceelsgedeelte) waarop destijds de afgebroken boerderij heeft gestaan.

2.10. Belanghebbende beoogt op dit perceelsgedeelte een woning te bouwen, voor verhuur aan een derde hetzij voor eigen bewoning. Een bouwvergunning is inmiddels in de loop van 2000 afgegeven.

2.11. Het perceelsgedeelte heeft ondanks de afbraak destijds van de boerderij zijn woonbestemming behouden. Het bestemmingsplan buitengebied 1991 van de gemeente [Q], goedgekeurd in september 1992, staat eveneens ter plaatse de bouw van een woning toe.

2.12. Het perceelsgedeelte heeft een rechthoekige vorm en ligt met de korte zijde aan de [a-dijk]. De rest van het perceel met een overeenkomstige vorm en ligging ligt naast en sluit aan bij het perceelsgedeelte, maar is veel dieper.

2.13. Alvorens de aanslag over het onderhavige jaar vast te stellen heeft de Inspecteur een onderzoek gedaan naar de waarde van bedoeld perceelsgedeelte per 15 juni 1999. De waarde in het economische verkeer (WEV) van dit perceelsgedeelte beloopt per 15 juni 1999 een bedrag van ƒ 390.000. De waarde in het economische verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik (WEVAB) beloopt per die datum ƒ 15.000, de boekwaarde, zijnde de naar evenredigheid van de koopsom van de 7.39.32 hectare aan het perceelsgedeelte toe te rekenen bedrag, ƒ 4.400.

2.14. De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het gehele perceel bij aankoop verplicht tot het bedrijfsvermogen moet worden gerekend en dat kennelijk de desbetreffende 2000 m² voor de boekwaarde naar privé is overgebracht. Hij heeft terzake van die overbrenging een bedrag van - voor ieder der maten - 50 percent van ƒ 385.600 (= ƒ 390.000 -/- ƒ 4.400) ofwel ƒ 192.800 tot het belastbaar inkomen gerekend. Deze correctie heeft voorts een drietal inkomensafhankelijke correcties met zich gebracht, waarvan de berekening als zodanig tussen partijen niet in geschil is, evenmin als de berekening als zodanig van voormelde correctie van ƒ 192.800.

3. Geschil, standpunten van partijen, conclusies

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur voormelde correctie van ƒ 192.800 terecht heeft aangebracht.

3.2. Belanghebbende verdedigt primair dat in het geheel geen correctie behoort plaats te vinden omdat het pachtcontract tussen belanghebbende en zijn schoonvader niet als zakelijk kan worden aangemerkt en er derhalve bij hem bij aankoop van het perceel geen (tweede) pachtersvoordeel kan worden geconstateerd en subsidiair dat er geen sprake is van bestemmingswijzigingswinst, zodat slechts het verschil tussen de WEVAB en de boekwaarde, zijnde ƒ 10.600, bij hem voor de helft daarvan, voor correctie in aanmerking komt.

3.3. De Inspecteur verdedigt de juistheid van de correctie omdat er zijns inziens sprake is van een zakelijk pachtcontract, zodat bij de aankoop van het perceel en in het bijzonder van het perceelsgedeelte zich een (tweede) pachtersvoordeel heeft voorgedaan dat tengevolge van de overbrenging naar privé van het perceelsgedeelte in het onderhavige jaar is gerealiseerd.

3.4. Voor een uitvoeriger weergave van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de van elk van hen afkomstige stukken.

4. Overwegende omtrent het geschil

4.1.1. Belanghebbende stelt dat de beweegredenen van [zijn schoonvader] om tot verpachting van het perceel aan zijn schoonzoon over te gaan, uitsluitend is gelegen in zijn wens dat het perceel "binnen de familie bleef" en "zijn dochter in staat te stellen op een aanvaardbare wijze een agrarisch bedrijf te laten exploiteren". Hij wijst er voorts op dat op het tijdstip van de totstandkoming van de pachtovereenkomst de maximaal toelaatbare pachtprijs beliep ƒ 820 per hectare, terwijl de - zoals belanghebbende dat noemt - absolute bodemprijs op dat tijdstip ƒ 580 per hectare beliep, derhalve ruimschoots boven de feitelijk overeengekomen pachtsom.

4.1.2. Belanghebbende wijst ter ondersteuning van zijn standpunt voorts op de wijze waarop de pachtovereenkomst daarna is toegepast:

- [Belanghebbendes schoonvader] heeft de jaarlijks verschuldigde pacht telkens kwijtgescholden,

- de verpachter heeft nimmer een verzoek tot herziening van de pachtprijs gedaan en heeft zelfs

- de wettelijke verhoging van de pachtprijs per 1 november 1995 niet toegepast.

4.1.3. Belanghebbende concludeert op grond van een en ander dat [zijn schoonvader] met een derde een dergelijke pachtovereenkomst niet zou hebben gesloten.

4.2. De Inspecteur stelt daartegenover dat de pachtovereenkomst door de Grondkamer inhoudelijk is beoordeeld en vervolgens goedgekeurd. Daaruit volgt zijns inziens dat de onderhavige pachtovereenkomst (ook) voor dit geding als een zakelijke overeenkomst moet worden aangemerkt.

4.3. De omstandigheid dat [belanghebbendes schoonvader] de pachtovereenkomst niet met zijn zoon is aangegaan met wie hij toch in firmaverband een agrarische onderneming exploiteerde, maar met zijn schoonzoon en wel tegen een naar verhouding lage pachtsom zoals belanghebbende gemotiveerd en onvoldoende weersproken heeft gesteld, geeft steun aan het standpunt van belanghebbende dat zijn schoonvader met deze verpachting beoogde specifiek de exploitatie van het landbouwbedrijf van hem en zijn vrouw financieel te vergemakkelijken.

4.4. De onder 4.1.2 vermelde door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden zijn op zichzelf beschouwd niet doorslaggevend voor de conclusie dat de pachtovereenkomst op onzakelijke, want persoonlijke gronden is aangegaan, maar versterken dat vermoeden wel.

4.5. De onder 4.2 genoemde stelling van de Inspecteur kan niet als juist worden aanvaard. De Grondkamer keurt - ingevolge artikel 5, lid 1, letter a, van de Pachtwet - een pachtovereenkomst goed, tenzij de bedongen pachtsom hoger is dan wettelijk toegelaten.

Het bedingen van een naar verhouding lage of zeer lage pachtsom is dan ook als zodanig geen belemmering voor goedkeuring.

4.6. De Inspecteur heeft overigens geen argumenten aangevoerd die het hiervoor geformuleerde vermoeden dat de pachtovereenkomst om onzakelijke redenen is aangegaan, ontzenuwen. Belanghebbende moet in dezen derhalve in het gelijk worden gesteld.

4.7. Vaststaat dat het onderhavige perceelsgedeelte reeds vóór 1973/1974 een woonbestemming had en die nadien niet heeft verloren. Het onder 2.11 genoemde bestemmingsplan bevestigt dat ook na 1992 de woonbestemming is gebleven.

4.8. Het moet voorts aannemelijk worden geacht dat belanghebbendes echtgenote toen zij in juni 1999 het perceel kocht, op de hoogte was van de woonbestemming van het perceelsgedeelte door uitgerekend dit stuk grond niet in te brengen in de maatschap maar tot haar privé-vermogen te rekenen.

4.9. Het hiervoor onder 4.3 tot en met 4.6 overwogene, tezamen en in onderling verband beschouwd, houdt in dat de beide maten ieder bij de aankoop, zijnde een bedrijfshandeling, van het perceel in juni 1999, de aankoopprijs in de bedrijfsbalans hadden moeten opnemen voor de WEV. Deze WEV beloopt voor het onderhavige perceelsgedeelte naar door de Inspecteur gesteld en door belanghebbende niet bestreden ƒ 390.000. Het tot het privé-vermogen rekenen door belanghebbendes echtgenote van dit perceelsgedeelte moet vervolgens worden beschouwd als een over-brenging ervan naar haar privé-vermogen. Door deze overbrenging naar privé op datzelfde tijdstip voor - terecht - hetzelfde bedrag, is derhalve door de maten geen winst gerealiseerd.

4.10. De vraag of het perceelsgedeelte ook feitelijk in de uitoefening van het landbouwbedrijf is aangewend, behoeft geen behandeling meer.

4.11. De correctie van het bedrag van ƒ 192.800 alsmede de met die correctie samenhangende verhogingen, moet derhalve onjuist worden geacht.

4.12. Conclusie:

Belanghebbendes beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 483.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak en vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 13.349,31 (ƒ 29.418);

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 10 september 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr.drs. Van Amsterdam, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.

Bij verhindering van de voorzitter is deze uitspraak getekend door de oudste bijzitter.

(J.J. Gankema) (F.J.P.M. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 september 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.