Home

Gerechtshof Arnhem, 15-09-2003, AL7897, 02-03976

Gerechtshof Arnhem, 15-09-2003, AL7897, 02-03976

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 september 2003
Datum publicatie
9 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL7897
Zaaknummer
02-03976
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67c

Inhoudsindicatie

Van betaling in de artikel 67c AWR bedoelde zin is eerst sprake indien bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van de ontvanger heeft plaatsgehad. Nu het bedrag - na verwerking door de bank - eerst op maandag 1 juli 2002 via bijschrijving bij de ontvanger is binnengekomen, is de betaling te laat geschied. De keuze van het middel van betaling is voor rekening en risico van degene die zich van dat middel bedient. Daaronder is begrepen de eventuele vertraging in het interbancaire betalingsverkeer. De omstandigheid dat zoals belanghebbende stelt een betaling via een acceptgiro, die door de Belastingdienst als de eenvoudigste manier van betalen wordt geadviseerd, nog (veel) langer duurt dan een betaling per bankgiro/internetopdracht brengt hierin geen verandering.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/03976 (omzetbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] B.V.

te : [X]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : boetebeschikking bij naheffingsaanslag omzetbelasting tijdvak mei 2002

nummer : […F.01.2050]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en heeft - door de verweerder onweersproken - gesteld dat zij op 28 juni 2002 aan de [a-bank] opdracht heeft gegeven via internet bankieren de verschuldigde omzetbelasting voor het voornoemde tijdvak ten bedrage van € 16.849 over te boeken naar door de Belastingdienst opgegeven rekeningnummer. Het verschuldigde bedrag is eerst op 1 juli 2002 op de rekening van de ontvanger bijgeschreven, terwijl de betaling uiterlijk op 30 juni 2002 had moeten zijn voldaan.

2. Niet in geschil is dat belanghebbende in de laatste acht tijdvakken de omzetbelasting niet tijdig heeft betaald en dat aldus sprake is van een derde verzuim. Op grond daarvan is belanghebbende met dagtekening 31 juli 2002 met toepassing van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) juncto paragraaf 23 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) een naheffingsaanslag opgelegd in de vorm van een verzuimboete van 5% van de verschuldigde omzetbelasting, in dit geval derhalve € 842.

3. Belanghebbende stelt dat in het onderwerpelijke geval geen sprake kan zijn van een (derde) verzuim en dat de boete daarom dient te vervallen omdat de Belastingdienst in zijn betalingsadviezen ter zake van de betaling van omzetbelasting deels onjuiste informatie heeft verstrekt, althans onvolledige en eenzijdige aanwijzingen heeft gegeven op het aangiftebiljet.

4. Van betaling in de artikel 67c AWR bedoelde zin is eerst sprake indien bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van de ontvanger heeft plaatsgehad. Nu het bedrag - na verwerking door de bank - eerst op maandag 1 juli 2002 via bijschrijving bij de ontvanger is binnengekomen, is de betaling te laat geschied. De keuze van het middel van betaling is voor rekening en risico van degene die zich van dat middel bedient. Daaronder is begrepen de eventuele vertraging in het interbancaire betalingsverkeer. De omstandigheid dat zoals belanghebbende stelt een betaling via een acceptgiro, die door de Belastingdienst als de eenvoudigste manier van betalen wordt geadviseerd, nog (veel) langer duurt dan een betaling per bankgiro/internetopdracht brengt hierin geen verandering.

5. Het Hof is voorts van oordeel dat de late betaling belanghebbende kan worden verweten. Van haar mag immers worden verwacht dat zij zich verzekert van een middel van betaling dat haar in staat stelt tijdig haar belastingschuld te voldoen en voorts dat zij zich vooraf laat informeren over de voor de bank benodigde verwerkingstijd om de opdracht uit te voeren. Door met het geven van de opdracht te wachten tot de laatste werkdag waarop nog bij onmiddellijke verwerking sprake zou kunnen zijn van tijdige betaling en zich niet vooraf te laten informeren over de gebruikelijke verwerkingstijd van de opdracht bij internetbankieren, die kennelijk - naar belanghebbende zelf in haar bezwaarschrift stelt - door de bank wordt uitgevoerd daags nadat de opdracht is ontvangen, heeft zij (welbewust) het risico aanvaard dat het bedrag niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de ontvanger. Van afwezigheid van alle schuld die zou moeten leiden tot een volledige kwijtschelding van de boete (of een pleitbaar standpunt) kan in dit geval niet worden gesproken.

6. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur op grond van artikel 67c AWR juncto paragraaf 23 BBBB aan belanghebbende terecht de onderwerpelijke verzuimboete opgelegd.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 15 september 2003 door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 september 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.