Home

Gerechtshof Arnhem, 18-09-2003, AL8036, 99-03474

Gerechtshof Arnhem, 18-09-2003, AL8036, 99-03474

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 september 2003
Datum publicatie
9 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AL8036
Zaaknummer
99-03474
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1997 is de renteaftrek geweigerd omdat belanghebbende volgens het standpunt van de Inspecteur geen enkel bewijs heeft overgelegd, noch van de schulden noch van de betalingen van rente over die schulden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 99/03474 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag inkomstenbelasting 1997

Nummer : […H.76]

Mondelinge behandeling : op 14 december 2001 en 4 september 2003 te Arnhem

Waarbij verschenen : bij beide mondelinge behandelingen belanghebbende alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1997 onder meer als persoonlijke verplichting ƒ 5.598 op zijn inkomen in mindering gebracht ter zake van rente van schulden en kosten van geldleningen. In bijlage 4 bij deze aangifte is genoemd bedrag als volgt gespecificeerd:

[A-bank] saldo per 01.01.1997 ƒ 46,52 + ƒ 31 ,61

31.12.1997 ƒ 1.069,93 -

[B-bank] 01.01.1997 ƒ 627,65 - ƒ 309,31

31.12.1997 ƒ 2.664,51 -

[C-bank] 01.01.1997 ƒ 3.697,74 - ƒ 604,76

31.12.1997 ƒ 4.887,15 -

Lening [D] 01.01.1997 ƒ 12.000,-- ƒ 1.100,--

31.12.1997 ƒ 11.000,--

Lening [E] 01.01.1997 ƒ 12.000,-- ƒ 920,--

31.12.1997 ƒ 11.500,--

Rente [F] 01.01.1997 ƒ 6.717,-- ƒ 1.117,44

31.12.1997 ƒ 6.438,--

Rente [G] 01.01.1997 ƒ 6.938,54 ƒ 1.514,47

31.12.1997 ƒ 6.538,54

------------- ƒ 5.597,59 =======

2. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1997 is de onder 1 genoemde renteaftrek geweigerd omdat belanghebbende volgens het standpunt van de Inspecteur geen enkel bewijs heeft overgelegd, noch van de schulden noch van de betalingen van rente over die schulden. In de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur dit standpunt gehandhaafd. Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in beroep gekomen bij dit Hof.

3.1. De aanslag inkomstenbelasting 1997 is gedagtekend 27 juli 1999 zodat de bezwaartermijn eindigde op 7 september 1999. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 19 september 1999 en bij de Inspecteur binnen gekomen op 21 september 1999.

3.2. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

3.3. Het bezwaarschrift is later dan een week na afloop van de bezwaartermijn ontvangen. Het is derhalve niet tijdig ingediend. Tegenover de gemotiveerde stelling van belanghebbende dat hij de desbetreffende aanslag pas op 18 september 1999 heeft ontvangen in een enveloppe die reeds geopend was, maakt de Inspecteur onvoldoende aannemelijk dat belanghebbende de aanslag op een zodanig tijdstip heeft ontvangen dat binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift kon worden ingediend. Het Hof is derhalve van oordeel dat belanghebbende met het niet tijdig indienen van zijn bezwaarschrift niet in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

4. Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft het Hof belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld de betaling van de rente van schulden aan te tonen. Met dagtekening 23 maart 2002 heeft belanghebbende het Hof kopieën doen toekomen van twee kwitanties. De eerste kwitantie is van 28 december 1997 ter zake van de betaling van ƒ 920 rente en ƒ 500 aflossing, totaal derhalve een bedrag van ƒ 1.420 aan [E, a-weg 1 te 1234 AA Q]. De tweede kwitantie is eveneens van 28 december 1997 en wel ter zake van de betaling van ƒ 1.100 rente en ƒ 1.000 aflossing, totaal derhalve een bedrag van ƒ 2.100 aan [D, b-weg 2 te 5678 BB R].

5. In haar reactie bij brief van 19 april 2002 op beide onder 4 genoemde kwitanties heeft de Inspecteur de juistheid van deze kwitanties niet in twijfel getrokken maar slechts de aannemelijkheid van de contante betalingen door belanghebbende op 28 december 1999. Nu belanghebbende met het overleggen van beide kwitanties een begin van bewijs heeft geleverd ter zake van de betaalde rente is het vervolgens aan de Inspecteur om aan te tonen dat deze betalingen niet hebben plaats gevonden. Daarin is de Inspecteur niet geslaagd. Nu de Inspecteur voorts pas tijdens de tweede mondelinge behandeling haar twijfels heeft uitgesproken met betrekking tot de juistheid van de kwitanties en zij deze twijfel, met uitzondering van een mogelijke onjuiste adressering van beide op de kwitanties genoemde schuldeisers, niet kan onderbouwen, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de onjuistheid van de kwitanties niet heeft aangetoond en voor wat betreft de mogelijk onjuiste adresgegevens deze gegevens met het oog op een goede procesorde te laat aandraagt.

6. Nu belanghebbende van het totale bedrag van de renteaftrek van ƒ 5.598 een bedrag van ƒ 2.020 heeft aangetoond, is laatst genoemd bedrag aftrekbaar als persoonlijke verplichting. Het beroep van belanghebbende is mitsdien gedeeltelijk gegrond.

7. Belanghebbende heeft bij de tweede mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard de door de Inspecteur aangebrachte correctie van ƒ 300 inzake de door hem opgevoerde buitengewone lasten niet te betwisten.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 30 aan reis- en verblijfkosten.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 16.622 (ƒ 36.631), en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60);

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 30 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 18 september 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 september 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.