Home

Gerechtshof Arnhem, 25-09-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5963 AM0227, 02-01366

Gerechtshof Arnhem, 25-09-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5963 AM0227, 02-01366

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 september 2003
Datum publicatie
20 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AM0227
Zaaknummer
02-01366
Relevante informatie
Wet verontreiniging oppervlaktewateren [Tekst geldig vanaf 22-12-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-12-22] art. 18

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of ter berekening van de vervuilingswaarde met toepassing van de Tabel onder gebruikt water moet worden verstaan het aantal m³ water dat van het waterleidingbedrijf is afgenomen, zoals de Ambtenaar verdedigt, dan wel het geschatte aantal m³ water dat vanuit de bedrijfsruimte op de riolering is geloosd, zoals belanghebbende verdedigt. Voor laatstbedoeld aantal m³ wordt door belanghebbende gerefereerd aan het aantal m³ water dat in 1998 van het waterleidingbedrijf is afgenomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 02/01366 (verontreinigingsheffing)

U i t s p r a a k

op het beroep van Stichting Beheer [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het waterschap Groot Salland (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren opgelegd van ƒ 10.316,70.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Niettemin zijn partijen opgeroepen voor een zitting van het Hof van 11 september 2003 te Arnhem. Naar aanleiding van die oproeping hebben partijen het Hof medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende was in 1999 gebruiker van de [x-hal], een sporthal gevestigd aan de [a-weg 1 te Z].

2.2. De aanslag is opgelegd op grond van de Heffingsverordening Waterschap Groot Salland 1997 (hierna: de Verordening), vastgesteld op 6 januari 1997 en laatstelijk gewijzigd 17 december 1998. De artikelen 8, 9 en 15 van de Verordening luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 8

1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De bedoelde meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

2 Enz.

Artikel 9

1 In afwijking van het bepaalde in artikel 8 kan het aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte worden berekend met toepassing van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien:

a. toepassing van die tabel niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 1000 danwel - voorzover het in de tabel onder 5, 13b, 36a' en 44 vermelde rubrieken betreft - niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 100, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, en

b. berekening op de voet van artikel 8 niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden dat zowel ten minste 25% als ten minste 125 vervuilingseenheden hoger uitkomt dan bij een berekening met toepassing van die tabel.

2 Indien aannemelijk wordt gemaakt dat berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 8, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

Artikel 15

Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid ƒ 89,16.

2.3. Voor de toepassing van de Verordening is de [x-hal] aan te merken als een bedrijfsruimte. Omdat aannemelijk was dat het bedrijf voldeed aan de voorwaarden, genoemd in artikel 9, tweede lid, van de Verordening is de vervuilingswaarde van het op het riool afgevoerde afvalwater in het onderhavige jaar berekend met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten (hierna: de Tabel).

2.4. De Tabel omvatte in het onderhavige jaar 45, op onderscheiden

categorieën bedrijven toegesneden, rubrieken met in totaal ongeveer 120 afvalwatercoëfficiënten. In de onderhavige procedure is met name rubriek 44 van belang. De tekst van deze rubriek luidt als volgt:

1 2 3 4

Nr. Bedrijf Eenheid, waarop de in Afval-

kolom 4 vermelde water-

afvalwatercoëfficiënt coëffi-

betrekking heeft ciënt

44 De niet in deze tabel

vermelde bedrijven 3) 1 m³ gebruikt water 0,023

1) (…)

2) (…)

3) Voor deze bedrijven geldt de beperking, dat berekening met toepassing van de tabel slechts kan geschieden indien dit niet leidt tot een vervuilingswaarde van meer dan 100 inwonerequivalenten.

4) (…)

5) (…).

2.5. Door de onderhavige bedrijfsruimte is in 1999 uitsluitend water verbruikt dat is ingenomen via de waterleiding. Volgens de gegevens van het waterleidingbedrijf is door de onderhavige bedrijfsruimte in de periode 15 november 1998 tot en met 4 januari 2000 5582 m³ water afgenomen. Op basis daarvan heeft de Ambtenaar het waterverbruik in 1999 berekend op 365/405 x 5582 = 5031 m³.

2.6. De onder 1.1 vermelde aanslag is met inachtneming van het voorgaande als volgt berekend. De vervuilingswaarde bedraagt 5031 m³ x afvalwatercoëfficiënt 0,023 = 115,71 vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde vermenigvuldigd met het tarief van ƒ 89,16 leidt tot een aanslag van ƒ 10.316,70.

2.7. Het waterverbruik van de bedrijfsruimte was in 1999 hoger dan in het daaraan voorafgaande jaar. Met betrekking tot 1998 is het waterverbruik berekend op 2133 m³. Het hogere verbruik in 1999 is door belanghebbende in verband gebracht met een lekkage die is vastgesteld toen er in augustus 1999 voorzieningen werden aangebracht aan de waterleidingen in de bedrijfsruimte, zulks met het oog op het voorkomen, respectievelijk verhelpen van legionella. Hoeveel water is weggelekt staat niet vast.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of ter berekening van de vervuilingswaarde met toepassing van de Tabel onder gebruikt water moet worden verstaan het aantal m³ water dat van het waterleidingbedrijf is afgenomen, zoals de Ambtenaar verdedigt, dan wel het geschatte aantal m³ water dat vanuit de bedrijfsruimte op de riolering is geloosd, zoals belanghebbende verdedigt. Voor laatstbedoeld aantal m³ wordt door belanghebbende gerefereerd aan het aantal m³ water dat in 1998 van het waterleidingbedrijf is afgenomen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de aanslag tot ƒ 4.373,29 (2133 m³ x 0,023 = 49,05 ve x ƒ 89,16). De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Blijkens het bepaalde in artikel 8 van de Verordening wordt de vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte vastgesteld op basis van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens.

4.2. In afwijking van en dus als uitzondering op deze hoofdregel biedt artikel 9 van de Verordening de mogelijkheid dat de vervuilingswaarde wordt berekend met toepassing van de als bijlage bij de Verordening opgenomen en daarvan deel uitmakende Tabel. De strekking van deze uitzonderingsbepaling is het bij wijze van forfait onderwerpen van een zo groot mogelijk aantal gevallen aan een eenvoudig te hanteren regeling.

4.3. Met de Ambtenaar, die hierbij verwijst naar de uitspraken Hof 's-Gravenhage 20 april 1989, nr. 2342/88, E 10, Belastingblad 1989, blz. 533 en Hof Amsterdam 27 maart 2000, nr. 99/3495, E 5, Belastingblad 2001, blz. 12 - bedoeld is kennelijk blz. 523 - is het Hof van oordeel dat in het onderhavige geval, waarin uitsluitend water is ingenomen via de waterleiding, onder gebruikt water moet worden verstaan het aantal m³ van het waterleidingbedrijf afgenomen water. Die uitleg doet recht aan de onder 4.2 bedoelde strekking van de onderhavige uitzonderingsbepaling.

4.4. Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat, gezien het forfaitaire karakter van de onderhavige regeling, bij de toepassing daarvan in de regel niet van belang is dat een deel van het ingenomen water wellicht niet op de riolering is geloosd, bijvoorbeeld omdat het is weggelekt. Hierop zou wellicht een uitzondering kunnen worden gemaakt in een uitzonderlijk geval waarin vast zou komen te staan dat het ingenomen water als gevolg van een incidentele, niet voor rekening van de desbetreffende belanghebbende komende oorzaak, grotendeels niet op de riolering of op oppervlaktewater is geloosd.

4.5. Een dergelijk uitzonderingsgeval doet zich te dezen naar het oordeel van het Hof evenwel niet voor. Belanghebbende maakt geenszins aannemelijk dat het volledige aantal m³ water dat in 1999 ten opzichte van 1998 extra van het waterleidingbedrijf is afgenomen niet op de riolering is afgevoerd. Het hogere waterverbruik in 1999 is door belanghebbende in verband gebracht met een lekkage die is vastgesteld toen er in augustus 1999 met het oog op het voorkomen, respectievelijk verhelpen van legionella voorzieningen werden aangebracht aan de waterleidingen in de bedrijfsruimte. Hoeveel water als gevolg van deze lekkage is weggelekt staat evenwel niet vast. Belanghebbende verwijst in dezen slechts naar het waterverbruik in 1998. Nog ervan afgezien dat het waterverbruik van jaar tot jaar kan verschillen zou het hogere verbruik in 1999 voor een deel kunnen samenhangen met het aanbrengen van de voorzieningen aan de waterleidingen. Het ligt immers voor de hand dat de betreffende leidingen hierbij zijn doorgespoeld en dat het hierbij gebruikte water is afgevoerd op de riolering. Het had op de weg van belanghebbende, die immers stelt dat een aanzienlijk deel van het in 1999 ingenomen water niet op de riolering is afgevoerd, gelegen omtrent het aanbrengen van de onderhavige voorzieningen nadere gegevens te overleggen. Nu zij dit heeft nagelaten en evenmin een onderbouwde inschatting heeft gegeven van de hoeveelheid water die is weggelekt, heeft zij naar het oordeel van het Hof niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast.

4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan te Arnhem op 25 september 2003 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr. drs. A.M. van Amsterdam en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (F.J.P.M. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 september 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.