Home

Gerechtshof Arnhem, 26-09-2003, AM0333, 02-03393

Gerechtshof Arnhem, 26-09-2003, AM0333, 02-03393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 september 2003
Datum publicatie
20 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AM0333
Zaaknummer
02-03393

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de aftrekpost wegens betaalde kosten van levensonderhoud van verwanten in Somalië.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

achtste enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/03393 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst particulieren [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1999.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag is, met dagtekening 7 juni 2002 en onder nummer […H.96], in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.579.

1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 september 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [de Inspecteur].

1.5. Gelijktijdig met het onderhavige beroepschrift is ter zitting het beroepschrift van belanghebbende behandeld met betrekking tot het jaar 1998, kenmerk van het Hof 02/02747. Hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is opgemerkt wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Belanghebbende is van Somalische afkomst en in het onderhavige jaar werkzaam als electro-adviseur.

2.3. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen van ƒ 33.775.

2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een aftrekpost van (per saldo) ƒ 1.881 opgenomen wegens betaling van kosten voor levensonderhoud van in Somalië wonende verwanten. De Inspecteur heeft, naast een andere, thans niet in geschil zijnde, correctie de hier bedoelde aftrekpost niet aanvaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de in 2.4. bedoelde aftrekpost wegens betaalde kosten van levensonderhoud.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op de bedoelde aftrekpost. Door de specifieke omstandigheden in Somalië kan hij niet voldoen aan het door de Inspecteur verlangde bewijs.

3.3. De Inspecteur is, na gedeeltelijke herziening van zijn standpunt ter zitting, van mening dat aftrek van de bedoelde post niet is toegestaan omdat hij onvoldoende bewezen acht dat familieleden in Somalië wonen die door belanghebbende zijn ondersteund, dat, indien er al familieleden zijn, zij niet zelf kunnen voorzien in hun levensonderhoud overeenkomstig hun plaats in de Somalische samenleving en voorts dat de beweerde betalingen zijn gedaan.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd.

3.4.1. Door belanghebbende:

De Inspecteur accepteert geen enkel document. In het kader van een mediation met betrekking tot het onderhavige geschil heeft de Inspecteur verklaard dat hij overtuigd is dat hij, belanghebbende, de kosten heeft gemaakt. Zijn familie is behoeftig en heeft van hem geld ontvangen.

Zijn vraag is op welke wijze hij dan wel het bewijs kan leveren nu er geen bankverkeer mogelijk is, er in Somalië sprake is van anarchie en chaos en de Nederlandse overheid geen enkel document uit Somalië accepteert als bewijs.

Hij onderhoudt zijn moeder, geboren in 1952, zijn zus, geboren in 1974 en twee broers, respectievelijk geboren in 1972 en 1975. Hij is zelf, anders dan in de stukken is vermeld, geboren in 1970.

De drie weeskinderen zijn de drie kinderen van een broer van zijn moeder die bij haar wonen en door haar worden verzorgd.

De verwanten wonen in [Q, Somalië]. Zij studeren niet en hebben geen werk. Zijn moeder, broers en zuster hebben geen inkomen of vermogen.

Hij is politiek vluchteling en kan niet naar Somalië. Hij heeft onlangs zijn moeder ontmoet in Dubai. Overigens lopen de schriftelijke contacten via het Rode Kruis.

Bankverkeer of betaling met behulp van cheques of postwissels is niet mogelijk. Hij maakt gebruik van geldkoeriers. Overigens gebruiken ook internationale organisaties als de EU, VN en het Rode Kruis op dezelfde grond dit systeem.

Hij neemt in Nederland geld op van zijn bankrekening en draagt dit over aan een geldkoerier. Hij kan daarvan geen bewijsstukken overleggen omdat de geldkoerier die in die jaren, wellicht om fiscale redenen, niet af wil geven. De geldkoerier heeft contacten in de landen die grenzen aan Somalië. Van daaruit vertrekt iemand met het geld, in Amerikaanse dollars, naar [Q, Somalië]. die aldaar zijn moeder opspoort en haar het geld overhandigt. Zij tekent voor de ontvangst van het geld een verklaring. Een weergave van die verklaring wordt door de koerier bij terugkomst in het desbetreffende grensland vermeld op de uitbetalingbriefjes die daarna naar Nederland gefaxt worden. Kopieën van die briefjes behoren tot de stukken. Vandaar dat die briefjes zijn opgemaakt door een zogenoemde Cash Sale in [R, Kenia]. Hij beschikt niet over de verklaringen van zijn moeder.

Hij heeft een verklaring overgelegd van de burgemeester van [Q, Somalië] dat hij zijn moeder ondersteunt met US $ 150 per maand. Dat is de vaste betaling die de koerier verricht met het geld dat hij ter beschikking stelt. In werkelijkheid betaalt hij meer. [Q, Somalië] is een groot gat; de burgemeester weet hoe het merendeel van de mensen daar leeft.

3.4.2. Namens de Inspecteur

Na de mediation is zijn inzicht met betrekking tot het onderhavige dossier gewijzigd. Helaas is het zo dat hij niets meer op voorhand voor waar aan kan nemen. Hij twijfelt aan de behoeftigheid van de broers en de zuster; de vraag is of zij kunnen leven overeenkomstig hun plaats in de samenleving in [Q, Somalië].

Hij betwijfelt niet dat bankverkeer met Somalië niet mogelijk is.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.698. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gelet op de inhoud van de stukken en hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard heeft het Hof geen aanleiding gevonden voor dit geding te twijfelen aan belanghebbendes verklaring dat hij behoeftige verwanten heeft die in Somalië wonen.

4.2. Op grond van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, sub 2o , van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) kunnen - voor zover hier van belang - tot de buitengewone lasten worden gerekend uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, een en ander mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond.

4.3. De kinderen van de oom van belanghebbende behoren niet tot de in 4.2. omschreven groep van verwanten. Daargelaten het antwoord op de vraag of belanghebbende het daartoe vereiste bewijs heeft geleverd kunnen de uitgaven voor die kinderen derhalve niet tot aftrek leiden.

4.4. In bijzondere omstandigheden als de onderhavige, waarin - naar tussen partijen niet in geschil is - geen bancair verkeer met Somalië mogelijk was, noch de mogelijkheid bestond de verwanten geld te doen toekomen per internationale postwissel, kan de mogelijkheid worden geboden het onderhoud op andere wijze aan te tonen dan door het overleggen van stortingsbewijzen.

4.5. Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen bewijs kan leveren, onder meer omdat door de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, is verklaard dat geen enkel uit Somalië afkomstig document als bewijs kan worden aanvaard omdat legalisatie en verificatie daarvan niet mogelijk is. Hij heeft een kopie van een deel van een circulaire met die inhoud overgelegd. Hierdoor komt belanghebbende, naar hij stelt, in een onmogelijke bewijspositie. Hij stelt dat dit in strijd is met internationaal recht. Belanghebbende heeft deze stelling niet nader juridisch uitgewerkt.

4.6. In het fiscale procesrecht geldt in beginsel de vrije bewijsleer. Belanghebbende is derhalve vrij in de keuze hoe hij het van hem verlangde bewijs wil leveren. In het onderhavige geval is dat niet anders. Bij de beoordeling van de door belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen is het Hof niet gebonden aan een circulaire of enige andere mededeling van enige minister. Nu de in 4.5. bedoelde mededeling geen inbreuk kan maken op de fiscale bewijsregels kan, nog daargelaten de vraag of zij ook bedoeld is om te gelden in het fiscale recht, de vraag of die mededeling met zich brengt dat op belanghebbende een onmogelijke bewijslast rust en zij in strijd komt met regels van internationaal recht, in dit geding onbeantwoord blijven.

4.7. Belanghebbende heeft geen origineel en controleerbaar bewijs overgelegd dat, en in hoeverre, hij het geld dat hij heeft opgenomen van zijn Nederlandse bankrekening, van welke opnamen hij bescheiden heeft overgelegd, heeft overgedragen aan een geldkoerier met de opdracht dat geld, omgewisseld in US $, in Somalië aan zijn verwanten over te dragen. Voorts heeft hij geen enkel origineel en controleerbaar bewijs overgelegd dat het geld door zijn moeder in Somalië in ontvangst is genomen ter voorziening in de kosten van levensonderhoud van haar of van enige andere verwant als bedoeld in het in 4.2. bedoelde artikel. De door belanghebbende overgelegde briefjes, opgemaakt door de geldkoerier in Kenia, kunnen naar het oordeel van het Hof niet als zodanig bewijs dienen. Ook aan de door belanghebbende overgelegde verklaring van de burgemeester van [Q, Somalië], kan zodanig bewijs niet worden ontleend.

4.8. Dat, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, de Inspecteur er in een eerder stadium (ten tijde van de mediation) van overtuigd was dat hij de uitgaven had gedaan doet aan het vorenstaande niet af. Nu de Inspecteur in zijn verweerschrift de aftrekpost heeft bestreden rust op belanghebbende de last een en ander voor het Hof aannemelijk te maken. Gelet op de tekst van de onderhavige wettelijke bepaling en de geschiedenis van de totstandkoming ervan is het daarbij naar het oordeel van het Hof noodzakelijk dat belanghebbende controleerbare bewijsmiddelen naar voren brengt, afkomstig van de direct betrokkenen. De enkele overtuiging dat bepaalde uitgaven zijn gedaan is onvoldoende.

4.9. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende voor het onderhavige jaar het van hem verlangde bewijs niet heeft geleverd. Dit betekent dat de uitspraak waarvan beroep moet worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep.

Aldus gedaan te Arnhem op 26 september 2003 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.

(J.M. Sitsen) (J.P.M. Kooijmans)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 september 2003

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.