Home

Gerechtshof Arnhem, 03-10-2003, AM7768, 03-00338

Gerechtshof Arnhem, 03-10-2003, AM7768, 03-00338

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 oktober 2003
Datum publicatie
29 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AM7768
Zaaknummer
03-00338
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 8.11

Inhoudsindicatie

Belanghebbende wordt op gelijke wijze in de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betrokken als andere belasting- en premieplichtigen die pensioen genieten en de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt. Voor zover hij daarin op andere wijze wordt betrokken dan belastingplichtigen die de leeftijd van 65 jaar wel reeds hebben bereikt, is geen sprake van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt mitsdien nu niet is gebleken van gelijke gevallen die door de Inspecteur ongelijk zijn behandeld op basis van toerekenbare schijn van begunstigend beleid of op basis van een oogmerk tot begunstiging, zonder dat voor die ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is, noch van gelijke gevallen die behoren tot een groep waarbij de meerderheid van die groep door de Inspecteur begunstigend is behandeld.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/00338 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna : de Inspecteur)

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001

Nummer : […H.16]

Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende, geboren 30 mei 1942, heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2001 ƒ 70.315 (€ 31.907,65) aangegeven ter zake van inkomsten uit tegenwoordige arbeid (vraag 5a van het desbetreffende aangiftebiljet).

2. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de Inspecteur de onder 1. genoemde inkomsten aangemerkt als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking (vraag 5b van het aangiftebiljet) en heeft dientengevolge geen arbeidskorting toegepast.

3. Tegen het niet toepassen van de arbeidskorting is belanghebbende tijdig in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft zijn standpunt bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen. Het beroepschrift is gedagtekend 26 februari 2003 en bij het Hof binnen gekomen op 28 februari 2003. Nu de bestreden uitspraak is gedagtekend 23 december 2002 maar volgens een aantekening van de aanslagregelend ambtenaar op 16 januari 2003 opnieuw aan belanghebbende is verzonden, komt laatst genoemde datum voor de dagtekening in de plaats en is het beroep mitsdien binnen de wettelijke termijn ingediend. Hierbij heeft het Hof met name belang toegekend aan het feit dat de desbetreffende ambtenaar niet meer weet waarom hij de uitspraak nogmaals aan belanghebbende heeft toegestuurd en dit kennelijk ook overigens niet uit het dossier valt af te leiden.

4. Het onder 1. genoemde inkomen betreft volgens de door belanghebbende als bijlage bij het beroepschrift overgelegde opgave van [A] een pensioenuitkering onder de benaming 'vroegpensioen'. Belanghebbende betwist het standpunt van de Inspecteur dat het hier inkomsten uit vroegere dienstbetrekking betreft niet.

5. Ingevolge artikel 8.11., eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit een onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet. Nu belanghebbende in het jaar 2001 uitsluitend inkomsten uit vroegere arbeid heeft genoten en de wet niet voorziet in uitzonderingen op het in de eerste volzin genoemde artikel, komt hij niet in aanmerking voor de arbeidskorting.

6.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet is belanghebbende verzekerd voor die wet en ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor deze wet. De verzekering ingevolge voornoemde wetten eindigt niet bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Mitsdien is belanghebbende voor beide volksverzekeringen verzekerde als bedoeld in artikel 6 van de Wet financiering volksverzekeringen en is de maatstaf voor de heffing van de premie ingevolge artikel 7 van die wet het premie-inkomen. Volgens artikel 8 van laatstgenoemde wet wordt onder premie-inkomen verstaan het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van Wet IB 2001. Nu het door belanghebbende genoten pensioen inkomen is in de zin van artikel 3.1. van de Wet IB 2001 is hij voor dat inkomen premieplichtig voor de volksverzekeringen. Belanghebbendes andersluidende standpunt is niet juist.

6.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet is belanghebbende verzekerd voor deze wet. De verzekering eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De maatstaf voor de heffing van premie en de definitie van premie-inkomen zijn gelijk aan die van de hiervoor vermelde beide volksverkeringen, zodat belanghebbende voor onder meer zijn inkomen uit vroegpensioen premieplichtig is.

7.1. Het Hof begrijpt belanghebbendes verzoek om als gepensioneerde te worden behandeld als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, te weten een verzoek om gelijk te worden behandeld als gepensioneerden die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.

7.2. Belanghebbende wordt op gelijke wijze in de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betrokken als andere belasting- en premieplichtigen die pensioen genieten en de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt. Voor zover hij daarin op andere wijze wordt betrokken dan belastingplichtigen die de leeftijd van 65 jaar wel reeds hebben bereikt, is geen sprake van feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt mitsdien nu niet is gebleken van gelijke gevallen die door de Inspecteur ongelijk zijn behandeld op basis van toerekenbare schijn van begunstigend beleid of op basis van een oogmerk tot begunstiging, zonder dat voor die ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is, noch van gelijke gevallen die behoren tot een groep waarbij de meerderheid van die groep door de Inspecteur begunstigend is behandeld.

8. De aanslag is door de Inspecteur juist vastgesteld.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 3 oktober 2003 door mr. N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 oktober 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.