Home

Gerechtshof Arnhem, 03-10-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5976 AM7821, 02-01579

Gerechtshof Arnhem, 03-10-2003, ECLI:NL:GHARN:2003:BV5976 AM7821, 02-01579

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 oktober 2003
Datum publicatie
29 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AM7821
Zaaknummer
02-01579
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt evenwel feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat ten aanzien van haar het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De taxateur heeft weliswaar ter zitting gesteld dat van de 24 appartementen in het complex slechts 6 appartementen door verschillende fouten (aanzienlijk) te laag zijn gewaardeerd en dat de zogenaamde meerderheidsregel daarom geen toepassing kan vinden, maar het Hof is van oordeel dat belanghebbende op goede gronden betoogt dat belanghebbendes appartement uitsluitend dient te worden vergeleken met de drie appartementen onder en boven het hare die, als enige appartementen in het gebouw, van hetzelfde type zijn en dezelfde inhoud (245 m³) hebben.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vierde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/01579 (WOZ)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : heffingsambtenaar van de gemeente Rheden

aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 21 februari 2002 op bezwaar

nummer WOZ-beschikking : [01]

dagtekening WOZ-beschikking : 16 maart 2001

tijdvak " : 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004

mondelinge behandeling : op 19 september 2003 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. Grob als griffier

waarbij verschenen : belanghebbende en [haar gemachtigde, alsmede de Ambtenaar]

gronden:

1. De waarde van de onderhavige onroerende zaak - het tot woning dienende appartement [a-weg 1 te Z] - wordt bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 1999 (artikelen 17 en 18 van de Wet waardering onroerende zaken, hierna: de Wet).

2. De Ambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een taxatierapport overgelegd. Volgens dit rapport is de waarde van de onroerende zaak, beoordeeld naar het prijspeil op 1 januari 1999, € 133.411 (ƒ 294.000). Ter zitting heeft de taxateur zijn oordeel herzien en als waarde € 126.000 verdedigd. De Ambtenaar concludeert tot een dienovereenkomstige vermindering van de vastgestelde waarde.

3. Belanghebbende heeft van haar kant geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.

4. Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar met hetgeen hij aanvoert de door hem verdedigde waarde aannemelijk maakt.

5. Het Hof tekent hierbij aan dat de door de gemeente ingeschakelde taxateur bij de waardebepaling terecht zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met de verkoopprijzen die rond de peildatum voor min of meer vergelijkbare woningen in dezelfde buurt zijn gerealiseerd. Deze werkwijze sluit aan bij het onder 1 bedoelde wettelijke waardebegrip.

6. Belanghebbende maakt evenwel feiten en omstandigheden aannemelijk die de conclusie rechtvaardigen dat ten aanzien van haar het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De taxateur heeft weliswaar ter zitting gesteld dat van de 24 appartementen in het complex slechts 6 appartementen door verschillende fouten (aanzienlijk) te laag zijn gewaardeerd en dat de zogenaamde meerderheidsregel daarom geen toepassing kan vinden, maar het Hof is van oordeel dat belanghebbende op goede gronden betoogt dat belanghebbendes appartement uitsluitend dient te worden vergeleken met de drie appartementen onder en boven het hare die, als enige appartementen in het gebouw, van hetzelfde type zijn en dezelfde inhoud (245 m³) hebben. Van deze drie appartementen is, ook naar het oordeel van de taxateur, de waarde abusievelijk te laag vastgesteld (respectievelijk € 109.814, € 103.461 en € 109.814). Het Hof stelt de waarde van belanghebbendes appartement, met toepassing van het gelijkheidsbeginsel, op € 109.814.

7. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 × € 322 ofwel € 644.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 109.814;

- gelast dat de gemeente Rheden aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644 en wijst de gemeente Rheden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2003 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. Grob als griffier.

De griffier is verhinderd dit proces-verbaal mede te ondertekenen.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

Het lid van de voormelde kamer,

(T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 oktober 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.