Home

Gerechtshof Arnhem, 01-10-2003, AN7570, 02-03920

Gerechtshof Arnhem, 01-10-2003, AN7570, 02-03920

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 oktober 2003
Datum publicatie
6 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AN7570
Zaaknummer
02-03920
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:15

Inhoudsindicatie

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 7 maart 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen de onjuiste verrekeningen in de op 15 februari 2002 gedagtekende tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000. Als reactie op dit bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij 'kennisgeving' van 13 april 2002 die tweede nadere voorlopige aanslag verminderd. Ten onrechte heeft de Inspecteur deze vermindering aangeduid als kennisgeving. Op het bezwaarschrift van 7 maart 2002 had de Inspecteur dienen te beslissen bij een uitspraak op bezwaar met daarbij een mededeling inzake de mogelijkheid van beroep bij de belastingrechter. De brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 17 april 2002 (onder 8 hiervoor) kan daarom niet anders gelden dan als een beroepschrift tegen de beslissing van 13 april 2002 op het bezwaarschrift van 7 maart 2002, welke beslissing is een uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nr. 02.0392 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : beschikking van 26 september 2000, kenmerk [01]

mondelinge behandeling : 17 september 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel opgeroepen bij per aangetekende post verzonden brief van de griffier van 6 /augustus 2003 verzonden aan het adres van de gemachtigde, welke brief blijkens retourkaart TPG-Post op 7 augustus 2003 op het adres van de gemachtigde, [a-weg 1 te Q], in ontvangst is genomen

gronden:

1. Met dagtekening 31 januari 2000 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgelegd, welke aanslag is gebaseerd op de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 met dagtekening 27 augustus 1999.

2. In verband met vermindering van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 vermindert de Inspecteur, met dagtekening 13 juli 2000, de onder 1 bedoelde voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.

3. Met dagtekening 14 april 2001 legt de Inspecteur een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 op. In verband hiermee legt de Inspecteur met dezelfde dagtekening een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 op.

4. Op 15 januari 2002 ontvangt de Inspecteur de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende over het jaar 2000. De aangifte is gedaan in Nederlandse guldens. In deze aangifte is onder punt 26a een bedrag van f 2.219 aan te verrekenen Nederlandse dividendbelasting en een bedrag van f 524 aan te verrekenen buitenlandse dividendbelasting opgenomen.

5. Met dagtekening 15 februari 2002 legt de Inspecteur een tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 op aan belanghebbende. Bij het vaststellen van de aanslag is rekening gehouden met een bedrag aan te verrekenen dividendbelasting van f 524.

6. Op 7 maart 2002 dient de gemachtigde van belanghebbende een bezwaarschrift in tegen de onder 5 genoemde voorlopige aanslag. In het bezwaarschrift wordt aangevoerd:

- er is geen rekening gehouden met een bedrag aan aftrek elders belast van € 237 als gevolg van ontvangen buitenlands dividend;

- de voorgeheven dividendbelasting bedraagt € 1.007 in plaats van € 237.

Verzocht wordt de voorlopige aanslag per saldo te verminderen met € 1.007.

7. Bij 'kennisgeving' van 13 april 2002 vermindert de Inspecteur de onder 5 genoemde voorlopige aanslag met een bedrag van f 1.007.

8. Op 18 april 2002 ontvangt de Inspecteur een 'bezwaarschrift' van de gemachtigde van belanghebbende van 17 april 2002 tegen de onder 7 bedoelde vermindering. In het bezwaarschrift wordt aangevoerd dat de aanslag per saldo nog met € 549 moet worden verminderd. Tevens wordt op de voet van artikel 7:15 Awb verzocht om een vergoeding van kosten die belanghebbende in verband met het bezwaar heeft moeten maken.

9. Met dagtekening 11 mei 2002 legt de Inspecteur aan belanghebbende de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 op. Hierbij is rekening gehouden met het bedrag van f 2.219 aan ingehouden Nederlandse dividendbelasting en het bedrag van f 524 aan buitenlandse dividendbelasting.

10. Op 26 september 2002 geeft de Inspecteur de bestreden beschikking. De beschikking is gegeven op het verzoek van belanghebbende dat is opgenomen in de hiervoor onder 8 genoemde brief van belanghebbende. De aan de gemachtigde gerichte beschikking bevat de volgende motivering:

Een bezwaarschrift tegen een voorlopige aanslag komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen is het nodig dat het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar wordt herzien wegens een aan de Belastingdienst te wijten onrechtmatigheid en zowel het inroepen van rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk zijn. Aangezien in uw geval niet kan worden gezegd dat het inroepen van een externe deskundige redelijk was omdat het een toetsfout betrof welke met een telefoontje naar de Belastingdienst hersteld kon worden, komt uw cliënt niet in aanmerking voor een vergoeding van deze kosten.

Indien u het met deze beslissing niet eens bent kunt u binnen zes weken na dagtekening van de beslissing een beroepschrift indienen bij het gerechtshof te Arnhem.

11. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 28 oktober 2002 een beroepschrift bij het Hof ingediend. Blijkens de aanhef van het geschrift richt het beroep zich tegen de beslissing van de Inspecteur van 26 september 2002 op het verzoek tot kostenveroordeling. In het beroepschrift voert de gemachtigde aan dat meervoudige correspondentie door een belastingadviseur nodig was in verband met de onjuiste aanslagen en dat de kosten daarvan niet voor rekening van de cliënt hoeven te komen. Als - zoals in casu het geval was - een bezwaarschrift al niet tot een juiste aanslagoplegging kon leiden zou een telefonisch verzoek om aanpassing mogelijkerwijs tot nog grotere afwijkingen hebben kunnen leiden. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van kosten van de bezwaarfase en van de beroepsfase.

12. In het verweerschrift heeft de Inspecteur zich achtereenvolgens op het standpunt gesteld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk is omdat (a) het beroep te laat is ingesteld en (b) tegen de beschikking van 26 september 2002 geen beroep mogelijk is. Voorts heeft de Inspecteur gesteld (c) dat slechts sprake is van twee gemaakte toetsfouten die niet als ernstige onzorgvuldigheid of een onrechtmatigheid hebben te gelden en (d) dat een vergoeding voor kosten van de bezwaarfase ten hoogste € 80,50 kan bedragen.

13. Ter zitting heeft de Inspecteur, gelet op de gang van zaken, gesteld niet vast te willen houden aan zijn stelling dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk is. Voorts heeft hij opgemerkt dat de gemaakt fouten voortvloeien uit het aan de ambtenaren van de Belastingdienst voorgeschreven procesmatig werken en dat hij de zaak niet wil schikken maar wil doorzetten om de leiding van de Belastingdienst te confronteren met zaken als deze.

Het oordeel van het Hof

14. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 7 maart 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen de onjuiste verrekeningen in de op 15 februari 2002 gedagtekende tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000. Als reactie op dit bezwaarschrift heeft de Inspecteur bij 'kennisgeving' van 13 april 2002 die tweede nadere voorlopige aanslag verminderd. Ten onrechte heeft de Inspecteur deze vermindering aangeduid als kennisgeving. Op het bezwaarschrift van 7 maart 2002 had de Inspecteur dienen te beslissen bij een uitspraak op bezwaar met daarbij een mededeling inzake de mogelijkheid van beroep bij de belastingrechter. De brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 17 april 2002 (onder 8 hiervoor) kan daarom niet anders gelden dan als een beroepschrift tegen de beslissing van 13 april 2002 op het bezwaarschrift van 7 maart 2002, welke beslissing is een uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft een verzuim begaan door de brief van 18 april 2002 niet als een bij hem ingekomen beroepschrift door te sturen aan het Hof. Te dezen is van toepassing de tekst van artikel 6:15 Awb zoals deze tekst luidt met ingang van 1 april 2002. Van onredelijk gebruik van procesrecht door de gemachtigde van belanghebbende is niet gebleken.

15. Nu de brief van 17 april 2002 van belanghebbende als beroepschrift heeft te gelden vindt het Hof, gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval, aanleiding het bij het Hof op 28 oktober 2002 ingekomen beroepschrift te duiden als een aanvulling op het beroepsschrift van 17 april 2002.

Het beroep van belanghebbende is derhalve ontvankelijk.

16. Het beroep van belanghebbende, voorzover dit zich richt tegen de onjuiste vaststelling van de tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 van 15 februari 2002 is gegrond. De Inspecteur is immers bij het vaststellen van de op 11 mei 2002 gedagtekende definitieve aanslag over 2000 aan de bezwaren van belanghebbende tegen de berekening van de tweede nadere voorlopige aanslag over dat jaar tegemoet gekomen.

17. De regeling van vergoeding van kosten van de bezwaarprocedure in artikel 7:15 Awb is in werking getreden op 12 maart 2002. Eerst vanaf die datum is in genoemd artikel voorgeschreven dat een belanghebbende een verzoek om vergoeding van kosten van de bezwaarfase moet doen bij het bestuursorgaan voordat dat orgaan op het bezwaar heeft beslist.

18. De omstandigheid dat belanghebbende niet in het bezwaarschrift van 7 maart 2002 tegen de tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 heeft verzocht om een vergoeding van kosten staat er derhalve niet aan in de weg om het verzoek van belanghebbende om die vergoeding in zijn brief/beroepschrift van 17 april 2002 nog te beoordelen aan de hand van het bepaalde in artikel 8:73 Awb.

19. Met betrekking tot dit verzoek is het Hof van oordeel dat de fout in de tweede nadere voorlopige aanslag 2000, welke aanslag is opgelegd naar aanleiding van de ontvangst van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 van belanghebbende, is aan te merken als een onrechtmatige daad van de Belastingdienst. De als gevolg hiervan aan de zijde van de belastingplichtige ontstane schade komt voor vergoeding in aanmerking. Dat een belastingplichtige zijn belastingadviseur inschakelt om een onjuiste aanslag te hersteld te krijgen is niet onredelijk. Het is redelijk dat de daarmee verband houdende kosten voor rekening van de Staat komen. In het beroepschrift is geen opgave gedaan van het bedrag van die kosten. Gelet op de beperkte omvang van de te corrigeren fout in de nadere voorlopige aanslag acht het Hof vergoeding van de schade aan de zijde van belanghebbende tot een - in goede justitie - geschat bedrag van € 80,50, zoals door de Inspecteur voorgesteld, passend.

slotsom:

Het beroep van belanghebbende is gegrond.

proceskosten:

Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten op (1 x € 322 x 0,25) € 80,50.

beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur van 13 april 2002;

- vermindert de tweede nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 tot een zoals nader vastgesteld bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over dat jaar:

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van (bezwaarfase € 80,50 + beroepsfase € 80,50) € 161.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2003 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Geerling als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.M.F. Geerling) (J.B.H. Röben)

Dit proces-verbaal aan partijen per aangetekende per post verzonden op 14 oktober 2003

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane mondelinge uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.