Gerechtshof Arnhem, 01-10-2003, AN7575, 02-03921
Gerechtshof Arnhem, 01-10-2003, AN7575, 02-03921
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2003
- Datum publicatie
- 6 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2003:AN7575
- Zaaknummer
- 02-03921
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op extra aftrek vervoerskosten naast de door de Inspecteur in aftrek geaccepteerde vervoerskosten voor artsenbezoek.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/3921 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : [Z]
Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]
Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000
Nummer : [… H06]
Mondelinge behandeling : 17 september 2003 te Arnhem
Waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende, geboren op 15 september 1940, is gehuwd met [X-Y], geboren 16 januari 1945. Belanghebbende is als gevolg van een hernia ernstig beperkt in zijn mogelijkheden.
2. Belanghebbende ontving in het onderhavige jaar een WAO-uitkering van ƒ 82.644. Het inkomen uit dienstbetrekking van zijn echtgenote bedroegƒ 37.623. Belanghebbende is sinds 13 augustus 1999 eigenaar van een Volvo 940 GL (bouwjaar 1991) met kenteken [AA-BB-00].
3. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op extra aftrek vervoerskosten naast de door de Inspecteur in aftrek geaccepteerde vervoerskosten voor artsenbezoek. Deze vraag wordt door belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoord.
4. Voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de kosten van een in verband met invaliditeit gehouden auto, die niet zijn aan te merken als kosten van vervoer in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp of als kosten ter zake van regelmatig ziekenbezoek, kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, moet worden bepaald of en in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene (vergelijk HR 15 december 1999, nr. 35.157, V-N 1999/58.17).
5. De bewijslast het bedrag van zijn autokosten aannemelijk te maken rust in dezen op belanghebbende. Daarbij kan anders dan belanghebbende voorstaat niet enkel worden uitgegaan van een bedrag per kilometer ontleend aan bijvoorbeeld gegevens van de ANWB.
6. Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift een berekening opgenomen waaruit - naar hij stelt - blijkt dat hij ƒ 6.448 meer aan vervoer uitgeeft dan met hem vergelijkbare valide personen. Uitgangspunten in deze berekening zijn onder andere 25.000 gereden kilometers per jaar en een jaarlijkse afschrijving van ƒ 7.992. Door belanghebbende zijn geen bewijsstukken ter onderbouwing van zijn berekening overgelegd.
7. De Inspecteur stelt zich op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek op het standpunt dat de kosten van verkeer en vervoer van personen met een gemiddeld besteedbaar inkomen van ƒ 59.500 circa ƒ 10.273 bedragen. De berekening van belanghebbende als uitgangspunt nemende en daarbij uitgaande van een afschrijving van ƒ 1.200 per jaar, waarbij de Inspecteur zich niet op de hoogte heeft gesteld van het bedrag van de aanschafkosten van de auto in 1999, berekent de Inspecteur in het verweerschrift de totale autokosten van belanghebbende op ƒ 9.784. Hieruit concludeert de Inspecteur dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor aftrek van extra vervoerskosten.
8. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende zijn auto in december 1999 heeft gekocht voor een bedrag van ƒ 19.750. Op basis hiervan herziet de Inspecteur de door haar berekende afschrijving als volgt:
ƒ
Aankoopprijs auto 19.750
Af: restwaarde 1.750
-----------
Basis voor afschrijving 18.000
Jaarlijkse afschrijving op basis van een
resterende levensduur van 5 jaar 3.600
====
Vorenstaande berekening is door belanghebbende ter zitting, gelet op de staat van de auto, als zijnde redelijk aanvaard.
9. Uitgaande van een jaarlijkse afschrijving van ƒ 3.600 stelt het Hof - op basis van de door de Inspecteur in het verweerschrift gehanteerde berekeningssystematiek - de autokosten van belanghebbende vast op ƒ 12.184 (zijnde
ƒ 9.784 verhoogd met een hogere afschrijving van ƒ 2.400).
10. Belanghebbende komt derhalve in aanmerking voor een extra aftrek vervoerskosten van ƒ 1.912 (ƒ 12.185 minus ƒ 10.273). Voor het overige maakt belanghebbende niet aannemelijk dat zijn autokosten hoger zijn dan het nadere vastgestelde bedrag.
11. Het beroep is gegrond.
proceskosten:
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken, zijnde € 12,50 voor reis- en verblijfkosten.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
€ 36.947 (ƒ 81.422), en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 12,50 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29.
Aldus gedaan op 1 oktober 2003 door mr. J.B.H. Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.F. Geerling als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.M.F. Geerling) (J.B.H. Röben)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 oktober 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.