Home

Gerechtshof Arnhem, 19-11-2003, AN9651, 02-03822

Gerechtshof Arnhem, 19-11-2003, AN9651, 02-03822

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 november 2003
Datum publicatie
9 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AN9651
Zaaknummer
02-03822
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Partijen houdt verdeeld, of de gemeente verbindend kan voorschrijven dat de belasting op aangifte wordt voldaan door inwerkingstelling van de betaalapparatuur met uitsluitend muntgeld.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/3822 (parkeerbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X EN X-Y] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbenden) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Culemborg (hierna: de verweerder) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1. De naheffingsaanslag nr. [01] is opgelegd voor het parkeren van het voertuig met kenteken [AA-00-BB] op 5 augustus 2002 aan de Mariahof te Culemborg en bedraagt € 0,67 aan belasting en € 41,- aan in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de verweerder bij uitspraak van 27 september 2002 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 3 oktober 2002.

2.2. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift en de daarin genoemde bijlagen alsmede de conclusie van repliek. De verweerder heeft niet van hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt een conclusie van dupliek in te zenden.

2.3. Bij het onderzoek ter zitting op 30 september 2003 te Arnhem zijn beide partijen met telefonische kennisgeving aan de griffier niet verschenen.

3. Conclusies van partijen

3.1. Belanghebbenden verzoeken in beroep de aanslag te vernietigen.

3.2. De verweerder concludeert nader tot gegrondverklaring van het beroep.

4. De vaststaande feiten

Bij ambtelijke controle op de onder 1.1 genoemde datum is geconstateerd dat het voormelde voertuig geparkeerd stond op de genoemde plaats zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting op aangifte was voldaan.

5. Het geschil en de standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt verdeeld, of de gemeente verbindend kan voorschrijven dat de belasting op aangifte wordt voldaan door inwerkingstelling van de betaalapparatuur met uitsluitend muntgeld.

5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Belanghebbenden betwisten in beroep niet dat, zoals kennelijk in de bezwaarfase het eenstemmige uitgangspunt is geweest, één van hen de auto ter plaatse heeft geparkeerd en beiden als parkeerder in de zin van artikel 225, lid 4, van de Gemeentewet zijn te beschouwen.

6.2. Volgens de derde wijziging van de 'verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelasting 1999' bedraagt het tarief voor het parkeren aan de Mariahof € 0,10 per tijdseenheid van 9 minuten.

6.3. Bij het verweerschrift is alleen van die derde wijziging de openbare bekendmaking van opneming in het regelingenbestand van de gemeente Culemborg (een gedeeltelijke overdruk van Pagina 16 van de 'Culemborgse Courant' van 28 november 2001) overgelegd, doch geen openbare bekendmaking van de oorspronkelijke 'verordening op de heffing en invordering van Parkeerbelasting 1999', de eerdere wijzigingen hiervan en enig aanwijzingsbesluit ter uitwerking van artikel 7 en eventueel artikel 11.

6.4. Bij de behandeling van een andere beroepszaak inzake parkeerbelasting van de gemeente Culemborg door de achtste enkelvoudige belastingkamer van dit Hof heeft de verweerder, na daartoe op zijn verzoek in de gelegenheid te zijn gesteld, het Hof op 4 november 2003 schriftelijk medegedeeld dat het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 7 van de voormelde verordening en de bekendmaking van dat besluit niet in het archief van de gemeente te vinden zijn en dat de kans niet groot is dat die stukken op korte termijn boven water komen. Aan die inlichting verbindt de verweerder de gevolgtrekking, dat dit gegeven moet leiden tot gegrondverklaring van de vier beroepszaken die onder de werking van de voormelde verordening aanhangig zijn gemaakt, waaronder de onderhavige.

6.5. Het Hof zal die gevolgtrekking overnemen. De naheffingsaanslag kan niet in stand kan blijven daar een naar de eis van de wet bekendgemaakte en dus verbindende verordening en aanwijzing als vorenbedoeld ontbreken.

6.6. Het Hof ziet er, nu belanghebbenden daardoor niet benadeeld kunnen worden geacht, om proceseconomische redenen van af het onderzoek naar aanleiding van de voormelde inlichtingen - hoewel volgens artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht formeel op zijn plaats - te schorsen.

7. Slotsom

Het beroep is gegrond. De grieven van belanghebbenden behoeven geen behandeling.

8. Proceskosten

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de verweerder alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag;

- gelast de gemeente Culemborg aan belanghebbenden het door hen gestorte griffierecht van € 29,- te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 19 november 2003 door mr. Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 november 2003

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvan-gen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.