Home

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2003, AN9660, 02-02421

Gerechtshof Arnhem, 20-11-2003, AN9660, 02-02421

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 november 2003
Datum publicatie
9 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2003:AN9660
Formele relaties
Zaaknummer
02-02421

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vraag:

Valt het bedrag van f 101.250 onder de landbouwvrijstelling van artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals deze bepaling tot 27 juni 2000 luidde (standpunt belanghebbende) of onder de genoemde vrijstellingsbepaling, zoals die vanaf 27 juni 2000 luidt (standpunt Inspecteur). Belanghebbende beroept zich ter ondersteuning van zijn standpunt primair erop dat de wijziging van de landbouwvrijstelling "met materiële terugwerkende kracht tot 1 april 1986" in strijd is met algemene beginselen van behoorlijke wetgeving en subsidiair dat de vóór 27 juni 2000 gemaakte boekwinst gecompartimenteerd dient te worden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 02/02421 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X te Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaar van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 245.139. Er is voorts bij een in het aanslagbiljet opgenomen beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend van ƒ 2.612.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag tijdig bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en dit later aangevuld. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft, gelijktijdig met de zaken nrs. 02/2416 ([A]) en 02/02851 ([B]), plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 maart 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbende vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.5. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van beide pleitnotities moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende oefent in het jaar 2000 in de vorm van een eenmanszaak een landbouwbedrijf uit. De woning met ondergrond is als geheel tot het ondernemingsvermogen gerekend.

2.2. Op 31 december 2000 staakt hij de onderneming. Belanghebbende brengt per die datum de woning met ondergrond over van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen.

2.3. Belanghebbende heeft over het betreffende jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 128.889.

2.4. De aan belanghebbende opgelegde aanslag is als volgt berekend:

Belastbaar inkomen aangiftebiljet ƒ 128.889

Ondergrond, erf en tuin woning (700 m2)

WEV per 31 december 2000 ƒ 250.000

WEVAB per 31 december 2000 ƒ 100.000

-------------

Verschil ƒ 150.000

WEV per 31 maart 1986 ƒ 35.000

WEVAB per 31 maart 1986 ƒ 20.000

-------------

Verschil ƒ 15.000

-------------

ƒ 135.000

Te belasten ƒ 135.000 à 75% ƒ 101.250

Ondergrond en erf bedrijfsgebouwen (1800m²)

WEV per 31 december 2000 ƒ 150.000

WEVAB per 31 december 2000 ƒ 45.000

--------------

Verschil ƒ 105.000

WEV per 31 maart 1986 ƒ 35.000

WEVAB per 31 maart 1986 ƒ 20.000

--------------

ƒ 15.000

-------------

ƒ 90.000

Te belasten ƒ 90.000 à 75% ƒ 67.500

Aangegeven stakingswinst ƒ 52.500

------------

ƒ 15.000

---------------

Belastbaar inkomen ƒ 245.139

2.5. Het voordeel van f 135.000 is volledig ontstaan vóór 27 juni 2000. De korting wegens zelfbewoning is 25%.

2.6 . Belanghebbende berekent de belastbare winst op ondergrond en tuin op een waarde van nihil, daarbij de waardedruk wegens zelfbewoning stellend op 75% met inachtneming van de hiervoor genoemde bedragen aan WEVAB (f 100.000 en f 20.000) en uitgaande van volledige vrijstelling van het bedrag van f 101.250.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vraag:

Valt het bedrag van f 101.250 onder de landbouwvrijstelling van artikel 8, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals deze bepaling tot 27 juni 2000 luidde (standpunt belanghebbende) of onder de genoemde vrijstellingsbepaling, zoals die vanaf 27 juni 2000 luidt (standpunt Inspecteur). Belanghebbende beroept zich ter ondersteuning van zijn standpunt primair erop dat de wijziging van de landbouwvrijstelling "met materiële terugwerkende kracht tot 1 april 1986" in strijd is met algemene beginselen van behoorlijke wetgeving en subsidiair dat de vóór 27 juni 2000 gemaakte boekwinst gecompartimenteerd dient te worden.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.

3.3. Belanghebbende betwist niet dat het onder 2.4. genoemde voordeel van f 15.000 op de ondergrond en het erf van de bedrijfsgebouwen belast is. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot kennelijk een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 143.889. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Landbouwvrijstelling

4.1. Artikel 8, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepaalt in de tekst zoals die blijkens artikel XII, gelezen in samenhang met artikel XV, zesde lid, van de Wet van 14 december 2000, Stb, 2000, 567 in werking is getreden op 1 januari 2001 en met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2000 luidt, het volgende:

"Tot de winst behoren niet:

a. (…)

b. voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf ".

4.2. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat het bedrag van f 101.250 geheel of gedeeltelijk onder de vrijstelling moet worden gebracht. Het Hof begrijpt de standpunten van partijen aldus dat tussen hen vaststaat dat het bedrag van f 101.250 eveneens belast moet worden, tenzij (primair) de wetgever in strijd met de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving zou hebben gehandeld, danwel (subsidiair) een compartimenteringsregeling moet worden toegepast.

Beginselen van behoorlijke wetgeving

4.3. Belanghebbende miskent met zijn beroep op deze beginselen dat die geen uitdrukking hebben gevonden in enige een ieder verbindende verdragsbepaling, zodat het de rechter niet vrijstaat de wet in formele zin aan die beginselen te toetsen.

4.4. In de belastingheffing ter zake van de ondergrond van de woning is geen inmenging in het eigendomsrecht gelegen die op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol behorende bij het EVRM, of op grond van andere bepalingen van internationaal recht, als een ongeoorloofde inbreuk op het ongestoord genot van de eigendom kan worden aangemerkt. Daarbij is van betekenis dat, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet gezegd kan worden dat hij op 26 juni 2000 een op geld waardeerbaar recht op vrijstelling van het op dat moment in de ondergrond schuilende voordeel bezat, waarvan hij op 27 juni 2000 is beroofd. De enkele hoop of verwachting dat te zijner tijd een vrijstelling zal gelden is onvoldoende voor de toepasselijkheid van genoemde bepaling.

Compartimentering

4.5. Uit de omstandigheid dat een compartimenteringregeling ontbreekt moet, gelet op het feit dat die vruchteloos in de Tweede Kamer is bepleit (NV TK II, 2000/2001, 27209, nr. 6, blz. 67), worden begrepen dat de wetgever degenen die door de nieuwe wetgeving de eertijds vrijgestelde boekwinst op de ondergrond thans belast zien, niet tegemoet heeft willen komen.

4.6. Het EVRM staat er niet aan in de weg dat aan een wet op grond waarvan belasting wordt geheven terugwerkende kracht wordt toegekend. Door de terugwerkende kracht te beperken tot het tijdvak gelegen na het tijdstip waarop het voornemen tot wetswijziging bekend is gemaakt (27 juni 2000), is de wetgever niet getreden buiten de beoordelingsvrijheid die hem bij het tot stand brengen van belastingwetten toekomt.

Conclusie

4.7. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 20 november 2003 door mr. Lamens, vice-president en voorzitter, mr. Ettema en mr. Visser, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Linssen als griffier.

(I. Linssen) (J. Lamens)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 november 2003

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.