Gerechtshof Arnhem, 18-12-2003, AO1511, 02-02862
Gerechtshof Arnhem, 18-12-2003, AO1511, 02-02862
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 december 2003
- Datum publicatie
- 14 januari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2003:AO1511
- Zaaknummer
- 02-02862
Inhoudsindicatie
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de op 19 april 2001 gedane terugbetaling bewerkstelligt dat de onderwerpelijke spaarloon- en spaarpremiebedragen in het onderhavige tijdvak (..) niet tot het loon worden gerekend.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
elfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/02862 (loonbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X] B.V.
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999
nummer : […A.01.950.0]
mondelinge behandeling : op 11 december 2003 te Arnhem
waarbij verschenen : namens belanghebbende [A], alsmede [B]
gronden:
1. Gelijktijdig met de onderhavige zaak is met instemming van partijen ter zitting behandeld de zaak met rolnummer 02/02863.
2. Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft in 1998 een premiespaarregeling alsmede een spaarloonregeling getroffen voor haar directeur-enig aandeelhouder en enig werknemer. Kort nadat de Inspecteur belanghebbende heeft medegedeeld voornemens te zijn aan haar een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999 op te leggen in verband met de getroffen fiscaal gefacilieerde spaarregelingen, heeft de directeur op 19 april 2001 de in 1998 en 1999 aan hem uitbetaalde bedragen aan spaarloon en spaarpremies aan belanghebbende terugbetaald.
3. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat belanghebbende ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen (artikel 11, achtste lid - tekst tot 1 juni 1999; daarna - vijfde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 in verbinding met artikel 23 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen) geen fiscaal gefacilieerde spaarregelingen kan treffen voor haar directeur-enig aandeelhouder (vergelijk HR 15 maart 1999, nr. 32263, BNB 2000/211). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
4. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de op 19 april 2001 gedane terugbetaling bewerkstelligt dat de onderwerpelijke spaarloon- en spaarpremiebedragen in het onderhavige tijdvak (1 januari 1998 tot en met 31 december 1999) niet tot het loon worden gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
5. Belanghebbendes beroep op het vertrouwen dat hij aan de Mededeling van de Staatssecretaris van Financiën van 28 december 1989, nr. DB 89/6788, Infobulletin 90/137 meent te mogen ontlenen faalt. Voornoemde beleidsregel ziet blijkens de tekst daarvan slechts op situaties waarin een werknemer ten onrechte looninkomsten heeft ontvangen, dat wil zeggen looninkomsten waar hij geen recht op had. Het betoog van belanghebbende dat daarvan in dezen sprake zou zijn, wordt door het Hof verworpen. Het Hof merkt daarbij op, dat uit de omstandigheid dat na uitbetaling van de looninkomsten is komen vast te staan dat de in de Wet getroffen fiscale faciliteit voor spaarregelingen in het onderhavige geval niet kon worden toegepast, niet kan worden geconcludeerd dat de looninkomsten zelf ten onrechte zijn ontvangen.
6. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd doet niet aan het oordeel af dat de onderwerpelijke spaarloon- en de spaarpremiebedragen tot het loon behoren.
7. De onderwerpelijke naheffingsaanslag loonbelasting is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Het Hof merkt hierbij op dat de Inspecteur bij de berekening van de hoogte van de nageheven belasting reeds rekening heeft gehouden met de door belanghebbende verrichte afdrachten van ƒ 167 (1998) en ƒ 171 (1999).
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De voorzitter is niet in de gelegenheid om het proces-verbaal mede te ondertekenen.
De griffier,
(K. van der Leij)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 december 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.