Home

Gerechtshof Arnhem, 24-12-2003, AO4484, 03-00471

Gerechtshof Arnhem, 24-12-2003, AO4484, 03-00471

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt zich voorts kennelijk op het standpunt dat hij als co-ouder in aanmerking dient te komen voor de kinderkorting en de alleenstaande-ouderkorting, ondanks de omstandigheid dat hij niet voldoet aan de wettelijke eis dat zijn dochter en hijzelf op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Voor de onderbouwing van zijn standpunt voert hij aan dat het niet mogelijk is om zijn dochter op twee verschillende adressen, dat wil zeggen op de adressen van beide co-ouders, in de basisadministratie persoonsgegevens in te schrijven. Voorts is het, gelet op de slechte relatie met de ex-echtgenote en haar huidige partner, niet mogelijk om zijn dochter op zijn woonadres in te schrijven.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/00471 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001

nummer : [...H16]

mondelinge behandeling : op 11 december 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende heeft een dochter die op 28 oktober 1993 is geboren. Met zijn ex-echtgenote, van wie hij in 1999 is gescheiden, is hij co-ouderschap overeengekomen. Dit betekent dat de dochter door beide ouders in gelijke mate wordt verzorgd en onderhouden. De ene week verblijft de dochter bij belanghebbende, de andere week bij de ex-echtgenote. Gedurende het gehele jaar 2001 stond de dochter ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-weg 1 te Q], belanghebbende daarentegen op het adres [b-weg 2 te Z].

2. Belanghebbende beroept zich erop recht te hebben op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar ten bedrage van € 1.224. Nu de Inspecteur dit bedrag bij de aanslagregeling reeds geheel in aftrek heeft toegelaten, behoeft dit punt geen behandeling.

3. Belanghebbende stelt zich voorts kennelijk op het standpunt dat hij als co-ouder in aanmerking dient te komen voor de kinderkorting en de alleenstaande-ouderkorting, ondanks de omstandigheid dat hij niet voldoet aan de wettelijke eis dat zijn dochter en hijzelf op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Voor de onderbouwing van zijn standpunt voert hij aan dat het niet mogelijk is om zijn dochter op twee verschillende adressen, dat wil zeggen op de adressen van beide co-ouders, in de basisadministratie persoonsgegevens in te schrijven. Voorts is het, gelet op de slechte relatie met de ex-echtgenote en haar huidige partner, niet mogelijk om zijn dochter op zijn woonadres in te schrijven.

4. Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), waarin de kinderkorting wordt geregeld, en artikel 8.15, eerste lid, aanhef en onderdeel b,van de Wet, waarin de alleenstaande-ouderkorting is geregeld, gelden deze kortingen voor een belastingplichtige indien in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot zijn huishouden een kind behoort (…) en dit kind gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige (…) staat ingeschreven in de basisadminstratie persoonsgegevens (…).

5. Ten aanzien van een andere heffingskorting, de combinatiekorting (artikel 8.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, sub 2, van de Wet juncto artikel 44a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001), is bepaald dat niet behoeft te worden voldaan aan de eis dat het kind gedurende ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven indien het kind gedurende deze periode tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders heeft behoord, zoals bij co-ouderschap het geval is, en het kind op hetzelfde woonadres als een van die ouders staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.

6. Uit de omstandigheid dat een soortgelijke bepaling als opgenomen voor de combinatiekorting ontbreekt voor de kinderkorting en de alleenstaande-ouderaftrek, moet naar het oordeel van het Hof worden begrepen dat de wetgever de groep van co-ouders ten aanzien van deze heffingskortingen niet tegemoet heeft willen komen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het onderwerp fiscaliteit en co-ouderschap tijdens de parlementaire behandeling van de Wet (Kamerstukken I, Vergaderjaar 1999-2000, 26 727 en 26 728) aan de orde is gekomen en dat nadien bij het nader uitwerken van dit onderwerp door de wetgever is erkend dat in het geval van co-ouderschap onevenwichtigheden kunnen optreden bij kindgerelateerde heffingskortingen. De wetgever heeft vervolgens een mogelijke oplossing, die bestond in de invoering van een mogelijkheid de kindgerelateerde heffingskortingen te verdelen tussen co-ouders op basis van een nieuw in te voeren zogenoemde co-ouderverklaring, van de hand gewezen (brief van de staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 2002, nr. WDB 2002/645U).

7. Nu belanghebbende in het onderhavige jaar niet voldoet aan het wettelijke vereiste dat zijn dochter en hij gedurende meer dan zes maanden staan ingeschreven op hetzelfde woonadres, heeft de Inspecteur terecht de kinderkorting en de alleenstaande-ouderkorting aan belanghebbende onthouden. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd doet aan dit oordeel niet af. De belastingrechter is niet bevoegd om de redelijkheid en de billijkheid van de wet te toetsen. Belanghebbendes beroep faalt derhalve.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2003 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Linssen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(I. Linssen) (C.M. Ettema)

Afschriften van dit proces-verbaal zijn aangetekend per post verzonden op 8 januari 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.