Home

Gerechtshof Arnhem, 06-01-2004, AO1509, 02-03726

Gerechtshof Arnhem, 06-01-2004, AO1509, 02-03726

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 januari 2004
Datum publicatie
14 januari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO1509
Zaaknummer
02-03726

Inhoudsindicatie

Nu belanghebbende de door hem gevraagde buitengewone lasten aftrek bij zijn aangifte over het jaar 1997 zeer uitgebreid schriftelijk heeft gemotiveerd en toegelicht, en in de aangiften over de daaropvolgende jaren naar die toelichting heeft verwezen, mocht hij er echter in redelijkheid van uitgaan dat de inspecteur die aftrek bij het vaststellen van de aanslagen over de aan 2000 voorafgegane jaren heeft beoordeeld en dat de omstandigheid dat die aftrek bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 1997 tot en met 1999 is toegelaten berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur. Hieraan doet niet af dat de aangiften over 1997 tot en met 1999 niet inhoudelijk zouden zijn beoordeeld nu belanghebbende met die omstandigheid niet bekend was of bekend hoefde te zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

zevende enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/03726 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingsdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000

nummer : [...H.06]

mondelinge behandeling : op 23 december 2003 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof

gronden:

1. Belanghebbende heeft f.4.221 minus de drempel van f.800 opgevoerd als op hem drukkende buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van de in 1946 geboren, gehandicapte en in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten verblijvende, [A].

2. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 behoren onder bepaalde voorwaarden tot de op een belastingplichtige drukkende buitengewone lasten uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen en pleegkinderen van 27 jaar en ouder, alsmede andere bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn.

3. [A] behoort niet tot de in de onder 2. aangehaalde wetsbepaling bedoelde kring van verwanten en is evenmin aan te merken als een pleegkind nu belanghebbende en zijn echtgenote haar eerst hebben leren kennen toen zij reeds meerderjarig was en in een inrichting verbleef en derhalve door belanghebbende nimmer als een eigen kind is onderhouden en opgevoed.

4. Nu belanghebbende in bezwaar niet uitdrukkelijk heeft gevraagd te worden gehoord was de inspecteur niet gehouden hem te horen alvorens uitspraak te doen.

5. Nu belanghebbende de door hem gevraagde buitengewone lasten aftrek bij zijn aangifte over het jaar 1997 zeer uitgebreid schriftelijk heeft gemotiveerd en toegelicht, en in de aangiften over de daaropvolgende jaren naar die toelichting heeft verwezen, mocht hij er echter in redelijkheid van uitgaan dat de inspecteur die aftrek bij het vaststellen van de aanslagen over de aan 2000 voorafgegane jaren heeft beoordeeld en dat de omstandigheid dat die aftrek bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 1997 tot en met 1999 is toegelaten berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur. Hieraan doet niet af dat de aangiften over 1997 tot en met 1999 niet inhoudelijk zouden zijn beoordeeld nu belanghebbende met die omstandigheid niet bekend was of bekend hoefde te zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve.

proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f.100.601 (€ 45.650), en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2004 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Sitsen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.M. Sitsen) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 januari 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.