Gerechtshof Arnhem, 07-01-2004, AO4587, 03-00615
Gerechtshof Arnhem, 07-01-2004, AO4587, 03-00615
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 januari 2004
- Datum publicatie
- 1 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AO4587
- Zaaknummer
- 03-00615
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 4:84, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 35, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 37, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 34, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 44
Inhoudsindicatie
In het licht van de door belanghebbende hiervóór onder 5 genoemde omstandigheden - die door de Inspecteur niet zijn weersproken en door het Hof aannemelijk worden geacht - vormt een boete van 100% van de nageheven belasting voor het hier aan de orde zijnde verzuim naar het oordeel van het Hof een disproportionele sanctie.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/00615 (verzuimboete)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Autoheffingen Apeldoorn
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 3 januari 2002 tot en met 3 januari 2003
nummer : […Y.2.9001]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende was van 13 januari 2001 tot en met 28 februari 2003 houder van het onderhavige motorrijtuig (een personenauto van het merk Landrover, voorzien van het kenteken [AA-00-BB]). Deel I van het kentekenbewijs stamt van 3 april 1986. Op verzoek van belanghebbende is de geldigheid van het kentekenbewijs van de personenauto met ingang van 4 mei 2001 geschorst op de voet van hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
2. Op 8 oktober 2002 is bedoelde auto door een brigadier van de politie (District [Q]) aangetroffen op een - tot de openbare weg behorende - parkeerplaats aan de [a-weg te Q].
3. Ter zake hiervan heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 922 vastgesteld. Daarbij heeft hij voorts - bij beschikking - een verzuimboete opgelegd van 100 percent van de nageheven belasting.
4. In zoverre belanghebbende de naheffingsaanslag bestrijdt, is zulks vergeefs. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) kan, bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in de hiervóór onder 1 genoemde bepalingen, de motorrijtuigenbelasting immers worden nageheven. Nu het parkeren van de onderhavige auto op bedoelde parkeerplaats "gebruik van de weg" vormt in de zin van artikel 35 van de Wet (vgl. in dit verband HR 5 januari 2000, nr. 35 076, BNB 2000/85), is de onderwerpelijke naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur terecht de belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden (artikel 35, tweede lid, van de Wet).
5. Belanghebbende heeft - ook reeds in bezwaar - aangevoerd dat:
- haar zoon de opleiding HTS-Autotechniek volgt;
- zij de - reeds 16 jaar oude - auto voor hem heeft aangeschaft (voor € 3150), zodat hij - door de auto te restaureren - praktische ervaring met automobielen kon opdoen;
- de auto niet "rijvaardig" was;
- de auto stond gestald op het terrein van de schoonouders van haar zoon;
- het huis van de schoonouders werd geschilderd;
- de auto daarom - met goedvinden van de omwonenden - is verplaatst naar het parkeerterrein;
- de auto aldaar slechts enige dagen heeft gestaan.
6. Voor de Inspecteur, die het opleggen van de verzuimboete heeft gegrond op artikel 37 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit), vormden deze omstandigheden geen aanleiding tot matiging - op de voet van paragraaf 44 van het Besluit - van de aan belanghebbende opgelegde boete.
7. Ingevolge artikel 67c, eerste lid, AWR kan de Inspecteur belanghebbende voor een verzuim als hier aan de orde een boete opleggen van ten hoogste € 4.537.
8. Volgens paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit bedraagt - in gevallen als het onderhavige - de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 45 en een maximum van € 4537.
9. Het beboeten van verzuimen vormt een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. Voor het uitoefenen van die bevoegdheid zijn in het Besluit beleidsregels gegeven. Indien - zoals in dit geval - een belastingplichtige stelt dat en waarom toepassing van een in dat Besluit vervatte beleidsregel in zijn geval in strijd is met beginselen van behoorlijk bestuur, kan de rechter niet volstaan met te toetsen of het opleggen van een boete in overeenstemming is met die beleidsregel, maar dient hij ook te beoordelen of die beleidsregel in het concrete geval mocht worden toegepast. Dat is niet het geval indien wegens bijzondere omstandigheden het opleggen van een boete onevenredig zou zijn in verhouding tot het met het door de beleidsregel te dienen doel (vergelijk HR 26 september 2003, nr. 37911,
).10. Bij de beantwoording van de vraag of in dit geval een boete van 100 percent van de nageheven belasting passend en geboden is, stelt het Hof voorop dat, anders dan waarvan de Inspecteur kennelijk uitgaat, het tweede lid van paragraaf 34 van het Besluit niet ertoe dwingt bij verzuimen als het onderhavige steeds een verzuimboete van 100 percent op te leggen.
11. Voor een strenge, kennelijk door de Inspecteur voorgestane, aanpak - en dus een hoge sanctie - pleit evenwel dat misbruik van de zogenoemde schorsingsregeling dient te worden voorkomen. Niettemin dienen bij het bestraffen van dat misbruik - waarbij overigens verschillende gradaties kunnen worden onderkend - de bijzondere omstandigheden van het concrete geval niet uit het oog te worden verloren.
12. In het licht van de door belanghebbende hiervóór onder 5 genoemde omstandigheden - die door de Inspecteur niet zijn weersproken en door het Hof aannemelijk worden geacht - vormt een boete van 100% van de nageheven belasting voor het hier aan de orde zijnde verzuim naar het oordeel van het Hof een disproportionele sanctie.
13. Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht het Hof in dezen een boete van 50 percent van de nageheven belasting passend en geboden.
14. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond. De boete dient te worden verminderd tot een boete ten bedrage van € 461.
proceskosten:
Het Hof acht, nu van zodanige kosten niet is gebleken, geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag;
- vermindert de boete tot € 461, en
- gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 29.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2004 door mr. Den Ouden, raadsheer, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
([L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 januari 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.