Gerechtshof Arnhem, 17-02-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV6967 AO5101, 02-03491
Gerechtshof Arnhem, 17-02-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV6967 AO5101, 02-03491
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 17 februari 2004
- Datum publicatie
- 8 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AO5101
- Zaaknummer
- 02-03491
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:11, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225
Inhoudsindicatie
Belanghebbendes stelling dat de bezwaartermijn eerst is aangevangen op 15 mei 2001 aangezien hem pas na ontvangst van de onder 3 genoemde aanmaning en het daarop volgend telefonisch contact met de gemeente duidelijk is geworden dat en op welke termijn hij in bezwaar kon komen, kan het Hof niet volgen.
Het Hof is van oordeel dat van belanghebbende, zijnde een politiefunctionaris met een deels juridische opleiding zoals door hem ter zitting is toegelicht, kan en mag worden verwacht dat hij zich tijdig informeert omtrent zijn (rechts)positie, de eventueel aan te wenden rechtsmiddelen en de daarbij in acht te nemen termijn.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
negende enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/03491 (parkeerbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : [Z]
Verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Harderwijk (hierna: de Ambtenaar)
Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : naheffingsaanslag parkeerbelasting
Nummer : [01]
Mondelinge behandeling : op 6 februari 2004 te Arnhem
Waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de Ambtenaar
gronden:
1. Aan belanghebbende is met dagtekening 22 oktober 2001 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter zake van het parkeren aan de Boulevard te Harderwijk.
2. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2002 een acceptgiro toegezonden waarmee de naheffingsaanslag (inclusief kosten) kon worden voldaan. Bedoelde acceptgiro is door de Ambtenaar, als gevolg van administratieve problemen, ruim na de dagtekening verzonden en heeft belanghebbende eerst op 27 april 2002 bereikt.
3. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 mei 2002 een aanmaning verzonden met het verzoek de onderhavige naheffingsaanslag binnen tien dagen alsnog te voldoen.
4. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 22 mei 2002 en door hem op 5 juni 2002 ter post bezorgd.
5. Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat het bezwaarschrift door belanghebbende onvoldoende is gefrankeerd als gevolg waarvan de geadresseerde (vanwege de te betalen strafport) de zending heeft geweigerd.
Vervolgens heeft PTT-Post vanaf 6 juni 2002 pogingen in werk gesteld om bedoeld bezwaarschrift terug te bezorgen bij belanghebbende maar dit heeft extra behandeltijd gevergd aangezien belanghebbende het bezwaarschrift niet had voorzien van zijn naam en adresgegevens. Belanghebbende heeft het geweigerde bezwaarschrift eerst op 19 juni 2002 van PTT-Post retour ontvangen.
Belanghebbende heeft vervolgens het bezwaarschrift nogmaals ter post aangeboden, deze tweede zending heeft de Ambtenaar op 24 juni 2002 bereikt.
6. De Ambtenaar heeft belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken. De Ambtenaar heeft daarbij als aanvang van de bezwaartermijn de datum van 27 april 2002 gehanteerd, zijnde de datum waarop de onder 2 genoemde acceptgiro door belanghebbende is ontvangen nu belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft gesteld dat hij (in tegenstelling tot andere auto's die op dezelfde plaats waren geparkeerd) de naheffingsaanslag op 22 oktober 2001 niet achter de ruitenwisser van zijn auto heeft aangetroffen.
Uitgaande van 27 april 2002 eindigt de termijn van zes weken op maandag 10 juni 2002.
Het Hof volgt de Ambtenaar is zijn standpunt dat uitgegaan dient te worden van 27 april 2002 als aanvang van de bezwaartermijn.
7. Belanghebbendes stelling dat de bezwaartermijn eerst is aangevangen op 15 mei 2001 aangezien hem pas na ontvangst van de onder 3 genoemde aanmaning en het daarop volgend telefonisch contact met de gemeente duidelijk is geworden dat en op welke termijn hij in bezwaar kon komen, kan het Hof niet volgen.
Het Hof is van oordeel dat van belanghebbende, zijnde een politiefunctionaris met een deels juridische opleiding zoals door hem ter zitting is toegelicht, kan en mag worden verwacht dat hij zich tijdig informeert omtrent zijn (rechts)positie, de eventueel aan te wenden rechtsmiddelen en de daarbij in acht te nemen termijn.
De door hem ontvangen acceptgiro had in ieder geval aanleiding moeten geven om contact op te nemen met de gemeente teneinde zich nader te laten informeren, gelijk belanghebbende dat heeft gedaan na ontvangst van de aanmaning. Dat belanghebbende er, na ontvangst van de acceptgiro, bewust voor heeft gekozen om vooralsnog geen aktie te ondernemen als gevolg waarvan een deel van de bezwaartermijn onbenut voorbij is gegaan, is zijn eigen keuze en de gevolgen van een dergelijk 'stilzitten' liggen in zijn risicosfeer.
Belanghebbendes stelling dat hij, in tegenstelling tot de acceptgiro, pas met de aanmaning door de Ambtenaar op het juiste juridische spoor is gezet, kan het Hof -gelet op de begeleidende tekst bij acceptgiro en de aanmaning- niet volgen. Belanghebbendes verwijzing naar de rechtsmiddelverwijzing op de keerzijde van de aanmaning snijdt in ieder geval geen hout, nu deze verwijzing slechts ziet op de mogelijkheid van bezwaar tegen de kosten van de aanmaning en belanghebbende, gelet op zijn opleiding en ervaring, zulks had kunnen of moeten onderkennen.
8. Nu het bezwaarschrift bij de Ambtenaar is binnengekomen buiten de bezwaartermijn van zes weken (en evenmin binnen de termijn ter post is bezorgd en binnen een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen) heeft de Ambtenaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De omstandigheid dat het in eerste instantie ingezonden bezwaarschrift de Ambtenaar niet heeft bereikt vanwege onvoldoende frankering, is veroorzaakt door een verzuim bij belanghebbende, ligt als zodanig in de risicosfeer van belanghebbende en kan niet tot een ander oordeel leiden.
10. De omstandigheid dat het in eerste instantie geweigerde bezwaarschrift door PTT-Post niet per kerende post is terugbezorgd bij belanghebbende als gevolg van het ontbreken van afzender-gegevens aan de buitenzijde van de envelop, is veroorzaakt door een verzuim bij belanghebbende, ligt als zodanig in de risicosfeer van belanghebbende en kan niet tot een ander oordeel leiden.
11. Het Hof overweegt voorts dat ook als belanghebbende ontvankelijk zou zijn geweest in zijn bezwaar, hem dit niet had kunnen baten.
Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan, na gezamenlijke bestudering van de door de Ambtenaar overgelegde plattegrond, dat de groenstrook waarop belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd (op de plattegrond aangeduid als P8) een in artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2001 (vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2000) bedoelde plaats is alwaar parkeerbelasting verschuldigd is ter zake van het parkeren.
Nu de Ambtenaar gemotiveerd, daarin door belanghebbende niet of althans in onvoldoende mate betwist, heeft gesteld dat ter plaatse door middel van borden is aangegegeven dat parkeerbelasting verschuldigd en betaling mogelijk is bij de ter plaatse aanwezige parkeerautomaten (op het terrein P8 onder andere bij de volgens de plattegrond aanwezige parkeerautomaat met nummer FW-2444) volgt het Hof de Ambtenaar in zijn standpunt dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
12. Hetgeen overigens nog door belanghebbende is aangevoerd, zoals zijn verwijzing naar het door de politie niet vervolgen van overtredingen na een tijdsverloop van drie maanden alsmede het in strijd met het wegenverkeersreglement -op aanwijzing van gemeentelijke parkeerbegeleiders- over een voetpad laten rijden van parkerende auto's, leidt niet tot een ander oordeel aangezien deze stellingen, zo ze al als juist moeten worden aanvaard, fiscaal niet relevant zijn.
13. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2004 te Arnhem door mr. drs. Van Amsterdam, raadsheer, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(J.J. Gankema) (A.M. van Amsterdam)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 17 februari 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.