Home

Gerechtshof Arnhem, 10-02-2004, AO6594, 03-01881

Gerechtshof Arnhem, 10-02-2004, AO6594, 03-01881

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 februari 2004
Datum publicatie
31 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO6594
Zaaknummer
03-01881
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag in de weg staat.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/01881 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde (tweede) navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, navorderingsaanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 aanvankelijk een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 138.470. Vervolgens is hem een (eerste) navorderingsaanslag met het nummer [...P.57] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 194.713. Bij uitspraak met dagtekening 15 maart 2002 en met vermelding van het aanslagnummer [...P.56] is het belastbaar inkomen verminderd tot ƒ 77.094 negatief. Bij uitspraak met dezelfde dagtekening en met vermelding van het aanslagnummer [...P.57] is het belastbaar inkomen vastgesteld op ƒ 138.470. Vervolgens is belanghebbende een (tweede) navorderingsaanslag met het nummer [...P.58] opgelegd, berekend naar genoemd belastbaar inkomen van ƒ 194.713 met toepassing van een “aftrek elders belast” van ƒ 34.380.

1.2. Belanghebbende heeft tegen laatstgenoemde navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen. Het Hof heeft het onderzoek vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende exploiteert in 1995 een praktijk voor esthetische chirurgie in zowel Nederland ([Q]) als Frankrijk. Hij heeft voor het onderhavige jaar op 28 februari 1997 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 122.906. De primitieve aanslag, waarvan het aanslagbiljet is gedagtekend 31 december 1997, is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 138.470.

2.2. Op 29 oktober 1999 heeft belanghebbende een gecorrigeerde aangifte ingediend omdat hij in zijn eerdere aangifte had verzuimd de in het onderhavige jaar in Frankrijk genoten winst uit onderneming te vermelden. In de gecorrigeerde aangifte heeft hij een belastbaar inkomen van ƒ 194.713 opgegeven. Overeenkomstig deze aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende een op 21 april 2000 gedagtekende navorderingsaanslag opgelegd. Daartegen is namens belanghebbende bij de Inspecteur een bezwaarschrift ingediend waarin hij stelt dat ten onrechte bij de aanslagregeling geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking is genomen.

2.3. Bij uitspraak op bezwaar d.d. 12 juli 2001, verzonden aan degene die namens belanghebbende een bezwaarschrift heeft ingediend, is de Inspecteur aan belanghebbendes bezwaar tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft daarbij als volgt overwogen: “Omdat u inkomsten heeft genoten die ook in het land van verwerving aan de belastingheffing zijn onderworpen, heeft u recht op toepassing van de regeling ter voorkoming van dubbele belasting.” In vervolgens met dagtekening 15 maart 2002 door het computercentrum te Apeldoorn aan belanghebbende zelf gezonden uitspraken met cijfermatige uitwerking is de aanslag met nummer [...P.56] berekend naar een “vastgesteld belastbaar inkomen” van f 77.094 negatief, en is de navorderingsaanslag met nummer [...P.57] verminderd tot een berekend naar een “vastgesteld belastbaar inkomen” van ƒ 138.470. Beide uitspraken vermelden geen enkel bedrag aan “aftrek elders belast”.

Van de zijde van het accountantskantoor dat namens belanghebbende optrad is vervolgens op 25 maart 2002 telefonisch contact opgenomen met de belastingdienst om uitleg inzake de beide uitspraken.

2.4. Naar aanleiding van een volgend telefonisch onderhoud tussen partijen op 1 mei 2002 heeft de Inspecteur belanghebbendes gemachtigde een op 2 mei 2002 gedagtekende brief verzonden, waarin onder andere het volgende staat vermeld:

“N.a.v. ons telefonisch onderhoud van 1 mei j.l. inzake de definitieve aanslag 1995 van [X] bericht ik u als volgt. Zoals u ook reeds heeft gesignaleerd, is bij de aanslag inkomstenbelasting en premieheffing 1995 ten name van [X] e.e.a. niet correct verlopen. Bij de administratieve verwerking van deze aanslag is e.e.a. niet goed verwerkt. De aanslag over 1995 is voor een te laag bedrag vastgesteld. Hieronder ziet u de berekening van het juiste belastbaar bedrag voor 1995…….

Nadere vaststelling aangegeven belastbaar inkomen 1995:

Oorspronkelijk aangegeven belastbaar inkomen f 122.906

Correctie n.a.v. gewijzigde aangifte 1995 f 71.807 +/+

Gecorrigeerd belastbaar inkomen 1995: f 194.713 P 57

Correctie n.a.v. foutieve administratieve verwerking: f 271.807 -/-

Nieuw vastgesteld belastbaar inkomen 1995: f 77.094 -/- P 56

Herstel administratieve fout f 271.807 +/+

Nader vastgesteld belastbaar inkomen: f 194.713

Op grond van het voorgaande zal ik een navorderingsaanslag over 1995 gaan opleggen ten bedrage van f 194.713.”

2.5. Vervolgens is met dagtekening 15 augustus 2002 over het jaar 1995 de onderhavige navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 194.713 met toepassing van een “aftrek elders belast” van f 34.380, aan belanghebbende opgelegd. De berekening als zodanig van deze navorderingsaanslag is tussen partijen niet in geschil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag in de weg staat.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de Inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.2. Indien echter een belastingaanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor (de omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de Inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgesteld, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of toetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt – waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond –, is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet met vrucht beroepen (HR 8 augustus 2002, nr. 37 570, V-N 2003/38.7).

4.3. Belanghebbendes bezwaar tegen de hem naar aanleiding van zijn gecorrigeerde aangifte opgelegde navorderingsaanslag betrof niet de hoogte van het bij die navorderingsaanslag (P57) vastgestelde belastbare inkomen van ƒ 194.713 maar alleen het achterwege laten van een “aftrek elders belast”. Bij uitspraak op het desbetreffende bezwaarschrift d.d. 12 juli 2001 is de Inspecteur tegemoetgekomen aan belanghebbendes grief. In de uitspraken met cijfermatige uitwerking d.d. 15 maart 2002 staan echter belastbare inkomens van ƒ 77.094 negatief en ƒ 138.470 vermeld en ontbreekt een “aftrek elders belast”.

4.4. In het licht van de inhoud van belanghebbendes bezwaar tegen de eerste navorderingsaanslag en de reactie hierop van de Inspecteur in zijn onder 2.3 aangehaalde uitspraak d.d. 12 juli 2001, is het naar het oordeel van het Hof evident dat in dezen sprake is van een vergissing als bedoeld onder 4.2 welke belanghebbende zowel als zijn gemachtigde bij kennisneming van de uitspraken d.d. 15 maart 2002 aanstonds hebben moeten beseffen.

Alsdan is overeenkomstig de onder 4.1 geformuleerde hoofdregel navordering toegestaan.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 10 februari 2004 door mr. N.E. Haas, vice-president, voorzitter, mr. drs. F.J.P.M. Haas en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (N.E. Haas)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 februari 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– de naam en het adres van de indiener;

– de dagtekening;

– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.