Gerechtshof Arnhem, 04-02-2004, AO6960, 02/00891
Gerechtshof Arnhem, 04-02-2004, AO6960, 02/00891
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 februari 2004
- Datum publicatie
- 5 april 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AO6960
- Zaaknummer
- 02/00891
Inhoudsindicatie
Het Hof kan belanghebbende niet in zijn standpunt volgen. De brutering vormt een tegemoetkoming van de werkgever in de loonheffing die belanghebbende verschuldigd is over de vergoeding van de werkgever voor de bijdragen mooz/wtz welke vergoeding tot het fiscale loon moet worden gerekend. Die tegemoetkoming moet worden aangemerkt als loon in geld en kan niet worden gelijkgesteld met een belaste aanspraak op grond van een ziektekostenregeling, een premie voor een ziektekostenregeling of een bijdrage mooz/wtz, hoezeer de brutering ook verband houdt met laatstgenoemde bijdrage en onderdeel uitmaakt van het door belanghebbende genoten fiscale loon.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
Tweede meervoudige belastingkamer
nummer02/00891 (inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] (hierna: de Inspecteur)
beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift
beschikking : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000, aanslagnummer [.01.H.06]
mondelinge behandeling : te Arnhem op 21 januari 2004
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende geniet als voormalig beroepsmilitair een uitkering en neemt deel aan een ziektekostenregeling van zijn voormalige werkgever. De werkgeversbijdrage in verband met de ziektekostenregeling en tegemoetkomingen van de werkgever voor de verschuldigde bijdragen mooz/wtz worden tot het fiscale loon van belanghebbende gerekend. Op het fiscale loon van belanghebbende worden, benevens de verschuldigde loonheffing, ingehouden een procentuele premie voor de ziektekostenregeling (op de loonspecificatie omschreven als: afdracht szvk wg en wn), een verschuldigde nominale premie szvk voor belanghebbende en zijn gezinsleden, en de wettelijke bijdragen mooz/wtz, eveneens voor belanghebbende en zijn gezinsleden.
2. De vorenbedoelde tegemoetkomingen van de werkgever voor de verschuldigde bijdragen mooz/wtz hebben, op grond van daaromtrent gemaakte afspraken, een netto-karakter. Derhalve heeft de werkgever een “opslag brutering mooz/wtz” toegekend voor de door belanghebbende verschuldigde bijdragen mooz/wtz voor hemzelf en voor zijn gezin, welke opslag eveneens tot het fiscale loon van belanghebbende is gerekend.
3. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 een aftrek wegens buitengewone lasten (ziektekosten) opgenomen. De Inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd omdat de som van de aftrekbare ziektekosten naar zijn mening niet hoger is dan de voor belanghebbende geldende drempel. De Inspecteur heeft bij zijn berekeningen enkel de in 1. bedoelde, op het fiscale loon van belanghebbende ingehouden, bedragen in aanmerking genomen als premies voor een ziektekostenregeling. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien het standpunt van de Inspecteur omtrent de tot de buitengewone lasten te rekenen premies juist is, belanghebbendes ziektekosten niet hoger zijn dan de voor hem geldende drempel.
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de in 2. bedoelde opslagen wegens brutering eveneens tot de ziektekosten gerekend moeten worden. Die opslagen houden immers, aldus belanghebbende, verband met de door hem verschuldigde bijdragen mooz/wtz voor hem en zijn gezinsleden, welke bijdragen wel als ziektekosten worden aangemerkt.
5. Het Hof kan belanghebbende niet in zijn standpunt volgen. De brutering vormt een tegemoetkoming van de werkgever in de loonheffing die belanghebbende verschuldigd is over de vergoeding van de werkgever voor de bijdragen mooz/wtz welke vergoeding tot het fiscale loon moet worden gerekend. Die tegemoetkoming moet worden aangemerkt als loon in geld en kan niet worden gelijkgesteld met een belaste aanspraak op grond van een ziektekostenregeling, een premie voor een ziektekostenregeling of een bijdrage mooz/wtz, hoezeer de brutering ook verband houdt met laatstgenoemde bijdrage en onderdeel uitmaakt van het door belanghebbende genoten fiscale loon.
6. Belanghebbende heeft nog gesteld dat zijn loon lager is dan de inkomensgrens die geldt voor de Ziekenfondswet, dat hij in een nadeligere positie verkeert dan werknemers die onder de Ziekenfondswet vallen door de gemaakte afspraken op grond waarvan hij de bijdragen mooz/wtz verschuldigd is en dat hij dit nadeel wenst te compenseren door aftrek van de brutering als ziektekosten. Voor zover deze stelling moet worden aangemerkt als een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dit beroep niet slagen omdat belanghebbende feitelijk en rechtens in een andere positie verkeert dan werknemers die onder de Ziekenfondswet vallen (nog daargelaten wat de fiscale positie met betrekking tot de ziektekosten van die werknemers is), en de door hem geschetste omstandigheden niet aan het in 5. gegeven oordeel in de weg kunnen staan.
7. De Inspecteur heeft terecht de aftrek wegens ziektekosten geweigerd. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Arnhem op 4 februari 2003 door mr. J.P.M. Kooijmans als voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier, en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in het bijzijn van de griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(L.A. Aalbersberg) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 februari 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.