Home

Gerechtshof Arnhem, 19-02-2004, AO6974, 03-00679

Gerechtshof Arnhem, 19-02-2004, AO6974, 03-00679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 februari 2004
Datum publicatie
5 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO6974
Zaaknummer
03-00679

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de negatieve inkomstenpost terzake van de woning niet heeft geaccepteerd, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur betoogt.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

twaalfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/00679 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000

nummer : [01.H.06]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende is geboren op 29 februari 1956. Zij staat onder curatele en verblijft doorgaans in een instituut te [Z]. [Belanghebbendes zuster] is aangesteld als haar curatrice. Belanghebbende kreeg in 1999 de beschikking over een som geld uit de verkoop van de ouderlijke woning. Het grootste deel van deze geldsom is in 1999 aangewend voor de aankoop van een woning gelegen te Frankrijk (hierna: de woning).

2. In de tot de stukken behorende brief van 10 september 1999 heeft de curatrice vermeld dat de woning op een zodanige afstand ligt dat het mogelijk is dat deze buiten de vakanties om ook regelmatig een lang weekeind samen met belanghebbende wordt bezocht en dat in de toekomst de mogelijkheid open staat de woning te verhuren.

3. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van f.19.014 negatief. In de aangifte heeft zij ter zake van de woning een bedrag van f.13.303 zijnde “inkomsten uit onroerende zaken”, verminderd met een bedrag van f.55.404 voor “onderhoud en andere kosten en lasten”, vermeld, hetgeen resulteert in een totaal bedrag aan inkomsten uit onroerende zaken ter zake van de woning van f.44.907 negatief.

4. Bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 heeft de Inspecteur het onder 3. genoemde negatieve bedrag ter zake van de woning niet geaccepteerd. Hij heeft de woning aangemerkt als “eigen woning” en in verband daarmee een bedrag van f. 7.175, zijnde het door hem vastgestelde huurwaardeforfait, bijgeteld. Belanghebbendes belastbaar inkomen voor het jaar 2000 is aldus door de Inspecteur vastgesteld op een bedrag van (-/- f. 19.014 + f.44.907 + f. 7175 =) f. 32.258.Voorts heeft de Inspecteur ter voorkoming van dubbele belasting een aftrek verleend over het bedrag van f. 7175.

5. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht de negatieve inkomstenpost terzake van de woning niet heeft geaccepteerd, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur betoogt.

6. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de woning is aan te merken als beleggingsobject, zodat de ter zake van de woning gemaakte kosten ingevolge artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) als aftrekbare kosten in mindering kunnen worden gebracht op de inkomsten uit verhuur van de woning.

7. Gelet op de inhoud van de onder 2. genoemde brief alsmede gelet op de tot de stukken behorende brief van belanghebbende met dagtekening 16 juli 2002 acht het Hof aannemelijk dat de woning is gekocht voor persoonlijk gebruik door belanghebbende en haar familieleden, te weten het aldaar verblijven gedurende vakanties en (lange) weekeinden. Daarnaast zou de woning wellicht ook verhuurd kunnen worden aan derden.

8. Niet in geschil is dat de woning in het kalenderjaar 2000 niet is verhuurd aan derden. Voorts is niet aannemelijk gemaakt of anderszins aannemelijk geworden dat belanghebbende voor het onderhavige jaar de intentie heeft gehad de woning voor verhuur aan derden aan te bieden.

9. Het door belanghebbende in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 opgenomen bedrag aan “inkomsten uit onroerende zaken” (welk bedrag door belanghebbende overigens nadien nader is gesteld op f. 12.295,07) bestaat, zoals volgt uit de brief van 16 juli 2002, uit een bedrag aan kosten betreffende de woning die belanghebbendes broer en zus (de curatrice) voor hun rekening hebben genomen. Dit bedrag kan -onder meer- gelet op de omstandigheid dat de familie slechts enkele weken in de woning heeft doorgebracht -anders dan belanghebbende stelt- niet worden aangemerkt als zijnde een bedrag bestaande uit inkomsten uit verhuur.

10. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd in de stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning voor het kalenderjaar 2000 dient te worden aangemerkt als beleggingsobject. De Inspecteur heeft derhalve terecht de kosten terzake van de woning bij de vaststelling van het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2000 buiten beschouwing gelaten.

11. De Inspecteur heeft voorts gemotiveerd gesteld -en het Hof acht zulks aannemelijk- dat in dezen ingevolge artikel 42a, elfde lid, van de Wet (tekst van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000) sprake is van een “eigen woning”, welke belanghebbende niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, uit hoofde waarvan het huurwaardeforfait van toepassing is.

12. Ten overvloede merkt het Hof op dat er, gegeven de aankoopprijs van de woning, geen reden is aan de juistheid van de door de Inspecteur vastgestelde hoogte van het huurwaardeforfait te twijfelen, hetgeen ook overigens door belanghebbende niet is gesteld.

13. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd is van onvoldoende gewicht om te komen tot een andersluidend oordeel.

14. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2004 door mr. J.A. Monsma, raadsheer, lid van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(L.A. Aalbersberg) (J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 februari 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.