Home

Gerechtshof Arnhem, 18-03-2004, AO7447, 03-01241

Gerechtshof Arnhem, 18-03-2004, AO7447, 03-01241

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 maart 2004
Datum publicatie
13 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO7447
Zaaknummer
03-01241
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 234

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende zijn voertuig gedurende een zekere aaneengesloten periode heeft stil gezet voor het voeren van een telefoongesprek, zonder dat sprake is van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, zodat het Hof de Ambtenaar volgt in zijn oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

De omstandigheden dat belanghebbende tijdens het telefoongesprek de motor van het voertuig stationair heeft laten draaien en er op dat ogenblik meerdere parkeerplaatsen vrij waren, doen aan dat oordeel niet af.

De omstandigheid dat belanghebbende (zoals hij in zijn beroepschrift formuleert) niet de bedoeling had te parkeren maar alleen op veilige wijze zijn telefoongesprek wilde voeren en afronden, doet aan dat oordeel evenmin af nu het op bovenomschreven wijze stil zetten van een voertuig op grond van de Verordening een belastbaar feit oplevert en van een verkeersgevaarlijke situatie die belanghebbende noopte om op deze plaats te stoppen - nog afgezien van de mogelijkheid om bij optredend gevaar geheel af te zien van het voeren van een telefoongesprek - niets is gebleken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

negende enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/01241 (parkeerheffing)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : het Hoofd van de Belastingen en Kassier van de gemeente Lelystad (hierna: de Ambtenaar)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag parkeerheffing (hierna: de naheffingsaanslag)

nummer : [01 en 02]

mondelinge behandeling : op 20 februari 2004 te Arnhem

waarbij verschenen : [de Ambtenaar]

waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen

gronden:

1. Op woensdag 9 april 2003 rond 16.58 uur heeft belanghebbende zijn auto van het merk Mercedes met kenteken [11-AA-22] in Lelystad stilgezet op een invaliden parkeerplaats, teneinde een telefoongesprek te voeren met een mobiele telefoon. Belanghebbende beschikt niet over een invalidenparkeerkaart, zodat twee controleurs van de gemeente belanghebbende hebben verzocht om verder te rijden.

Belanghebbende is vervolgens weggereden en heeft zijn auto nogmaals stilgezet op een nabijgelegen parkeervak van betaald parkeren teneinde zijn telefoongesprek te kunnen afronden. Belanghebbende heeft voor het stil staan op deze parkeerplaats geen parkeerkaartje gekocht.

Na een verzoek daartoe door een controleur van de gemeente is belanghebbende vervolgens weggereden.

2. Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op een parkeervak van betaald parkeren zonder zich te voorzien van een parkeerkaartje, een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,75.

3. Artikel 2 van de Verordening parkeerbelasting Lelystad 2001 (hierna: de Verordening) bepaalt onder meer dat onder de naam “parkeerbelastingen” een belasting wordt geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeesters en wethouders, te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

4. Artikel 1, onder a, van de Verordening bepaalt dat voor de toepassing van deze verordening onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar vervoer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorstel is verboden.

5. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende zijn voertuig gedurende een zekere aaneengesloten periode heeft stil gezet voor het voeren van een telefoongesprek, zonder dat sprake is van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, zodat het Hof de Ambtenaar volgt in zijn oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

De omstandigheden dat belanghebbende tijdens het telefoongesprek de motor van het voertuig stationair heeft laten draaien en er op dat ogenblik meerdere parkeerplaatsen vrij waren, doen aan dat oordeel niet af.

De omstandigheid dat belanghebbende (zoals hij in zijn beroepschrift formuleert) niet de bedoeling had te parkeren maar alleen op veilige wijze zijn telefoongesprek wilde voeren en afronden, doet aan dat oordeel evenmin af nu het op bovenomschreven wijze stil zetten van een voertuig op grond van de Verordening een belastbaar feit oplevert en van een verkeersgevaarlijke situatie die belanghebbende noopte om op deze plaats te stoppen - nog afgezien van de mogelijkheid om bij optredend gevaar geheel af te zien van het voeren van een telefoongesprek - niets is gebleken.

6. Overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die het Hof tot een ander oordeel leiden.

7. Belanghebbendes beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2004 door mr. drs. A.M. van Amsterdam, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.J. Gankema) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 maart 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.