Home

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2004, AO7880, 02-02903

Gerechtshof Arnhem, 24-03-2004, AO7880, 02-02903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 maart 2004
Datum publicatie
21 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO7880
Zaaknummer
02-02903
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20

Inhoudsindicatie

Nu belanghebbendes betoog voorts inhoudt dat de feitelijke situatie rond het reizen van de vertegenwoordiger sedert de aanvang van diens werkzaamheden voor belanghebbende in de jaren zeventig tot het moment van uitdiensttreding in het jaar 2000 steeds gelijk is gebleven, en de inspecteur dit betoog niet weerspreekt, beroept zij zich terecht op het door het boekenonderzoek bij haar opgeroepen vertrouwen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zevende enkelvoudige belastingkamer

nr. 02/02903 (loonbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X] B.V.

te : [Z]

ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissingen : uitspraken op bezwaar tegen naheffingsaanslagen, een kwijtscheldingsbesluit en een boetebeschikking

belasting : loonbelasting en premie volksverzekeringen

aanslagnummers : [...A.01.750.0) (tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997)

[...A.01.50.1] (tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000)

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende exploiteerde een bedrijf te [Z]. Eén van haar werknemers – een vertegenwoordiger – ontving en reiskostenvergoeding per gereden kilometer, ook voor de kilometers die hij reed tussen zijn woonplaatsen de vestigingsplaats van belanghebbende. Die vestigingsplaats werd twee tot drie keer per week door de vertegenwoordiger bezocht.

2. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het reizen van de vertegenwoordiger tussen zijn woonplaats en belanghebbendes vestigingsplaats moet worden aangemerkt als woon-werkverkeer en volgens de wettelijke regelingen valt onder de bepalingen van het zogenaamde reiskostenforfait.

3. Belanghebbende beroept zich echter op vertrouwen dat bij haar zou zijn gewekt door een in 1988 bij haar ingesteld boekenonderzoek loonbelasting met betrekking tot het tijdvak van 1 januari 1983 tot en met 31 december 1986.

In het ter zake opgemaakte rapport wordt vermeld:

“3.1. WOON- WERKVERKEER

Aan de werknemer(s) werden geen vergoedingen betaald voor kosten verband houdende met het woon-werkverkeer.

3.2. REIS- EN VERBLIJFKOSTEN

De aan de werknemer(s) verstrekte reis- en verblijfkostenvergoedingen ter zake van dienstreizen zijn acceptabel.”

4. In het verweerschrift schrijft de inspecteur (in de visie van het hof terecht):

“Gezien de formulering in het verslag is het echter voorstelbaar dat bij belanghebbende op het moment van ontvangst van het controlerapport objectief bezien het gevoel leefde dat hij er op kon vertrouwen dat hij de regeling met betrekking tot de reiskosten correct uitvoerde”.

5. Nu belanghebbendes betoog voorts inhoudt dat de feitelijke situatie rond het reizen van de vertegenwoordiger sedert de aanvang van diens werkzaamheden voor belanghebbende in de jaren zeventig tot het moment van uitdiensttreding in het jaar 2000 steeds gelijk is gebleven, en de inspecteur dit betoog niet weerspreekt, beroept zij zich terecht op het door het boekenonderzoek bij haar opgeroepen vertrouwen.

6. Hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd omtrent ‘wijziging van wetgeving, beleid en/of jurisprudentie’, leidt niet tot een ander oordeel.

De wettelijke bepalingen zijn in al de hier van belang zijnde jaren niet veranderd op het (enige) hier van belang zijnde punt; de vraag of belanghebbendes woonadres al dan niet ook kon worden aangemerkt als zijn arbeidsplaats. Met name de invoering van de zogenaamde 40 dagenregeling mist voor dit geding dan ook betekenis.

Van een belastingplichtige mag voorts in redelijkheid niet worden verlangd dat hij zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen in jurisprudentie en beleid van de belastingdienst in die zin dat hij zich informeert of de door hem gevolgde en door de belastingdienst in het verleden aanvaarde gedragslijn nog steeds de juiste is. Dit geldt zeker in een geval als het onderhavige waar het fiscale belang beperkt is.

Uit de door de inspecteur overgelegde pagina uit de handleiding loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie werknemersverzekeringen uit 1999 valt niet op te maken dat het door belanghebbende gehanteerde standpunt inhoudende dat de woonplaats van de vertegenwoordiger zijn arbeidsplaats was, onjuist is.

7. De naheffingsaanslagen dienen overeenkomstig het door belanghebbende ingenomen standpunt te worden verminderd. De boetebeschikking dient te worden vernietigd.

kosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 1,5 x € 322 x 1 = € 483.

Nu de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking zijn vastgesteld vóór 12 maart 2002 bestaat in deze procedure niet de mogelijkheid tot toekenning van een op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

beslissing:

Het gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de inspecteur;

- vermindert de naheffingsaanslag met het nummer [...A.01.750.0] tot f. 292 (€ 132) zonder verhoging;

- vermindert de naheffingsaanslag met het nummer [...A.01.050.1] tot f. 267 (€ 121);

- vernietigt de boetebeschikking vastgesteld bij het opleggen van de naheffingsaanslag met het nummer [...A.01.050.1];

- gelast de Staat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 218 te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 483 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2004 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(D.N.N. Jansen) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.