Home

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2004, AO8163, 03-00626

Gerechtshof Arnhem, 30-03-2004, AO8163, 03-00626

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 maart 2004
Datum publicatie
26 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO8163
Zaaknummer
03-00626

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of – gelijk de Inspecteur verdedigt – de woning verplicht privé-vermogen vormt dan wel – zoals belanghebbende stelt – als behorend tot het keuzevermogen tot het bedrijfsvermogen kan worden gerekend.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/00626 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] – op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de haar voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, na verwijzing van het geding naar dit Hof door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 21 maart 2003, nr. 38.094.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.937.

1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 38.118.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Dit hof heeft de uitspraak op bezwaar bevestigd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld en de Staatssecretaris van Financi?n incidenteeel beroep in cassatie.

1.5. De Hoge Raad heeft bij genoemd arrest – op het principale beroep van belanghebbende – de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6. Partijen hebben naar aanleiding van het arrest ieder een schriftelijke conclusie bij het Hof ingediend.

1.7. De eerste mondelinge behandeling van de zaak na verwijzing heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 4 september 2003 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.8. Van het verhandelde ter zitting van 4 september 2003 is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan partijen is verzonden. De inhoud van het proces-verbaal dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.9. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat. Belanghebbende heeft het Hof op 3 oktober 2003 nader schriftelijke inlichtingen verstrekt. Hiervan is een afschrift aan de Inspecteur gezonden. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 4 november 2003. Op 4 maart 2004 heeft belanghebbende nog nader een schriftelijk stuk ingediend.

1.10. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof van 17 maart 2004. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.11. Zowel belanghebbendes gemachtigde als de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.12. Van het verhandelde ter zitting van 17 maart 2004 is een proces-verbaal opgemaakt. De inhoud ervan dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Een afschrift van het proces-verbaal is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende was tot 1 april 1995 firmant in een in de vorm van een vennootschap onder firma met haar echtgenoot uitgeoefende tandartsen-praktijk (hierna: de onderneming).

2.2 Belanghebbende heeft op 17 september 1993 voor de onverdeelde helft in eigendom verkregen een vrijstaand woonhuis (hierna: de woning) met separaat, ongeveer vijf meter achter en hoofdzakelijk naast de woning gelegen, een berging met drie garageboxen (hierna: de garage) en oprit alsmede een tuin (de woning, de garage, de oprit, de ondergrond en de tuin hierna tezamen te noemen: de onroerende zaak). De onroerende zaak is eveneens voor de onverdeelde helft verkregen door de echtgenoot van belanghebbende.

2.3 De garage was bestemd om na de verbouwing te worden gebruikt als praktijkruimte van de onderneming. De naast de woning gelegen oprit en de aanliggende groenstrook waren hoofdzakelijk bestemd als toegang tot en parkeergelegenheid van de in gebruik te nemen praktijkruimte. Van de kamers in de woning was er één bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte (hierna: de kamer).

2.4 De zolder van de woning bestaat uit drie delen. In het linkerdeel van de zolder wordt het archief van de onderneming bewaard. Het archief wordt gevormd door een verzameling dozen en kratten met ordners.

2.5 De inhoud van de kamer en het linkerdeel van de zolder bedraagt tezamen meer dan 10 percent van de totale inhoud van de woning.

2.6 In de jaarstukken bij de aangifte 1993 is de onroerende zaak geheel tot het privé-vermogen gerekend. De aanslag 1993, gedagtekend 28 februari 1995, is conform de aangifte opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen op 5 april 1995 bezwaar aangetekend en gesteld dat de onroerende zaak keuzevermogen is en in zijn geheel als bedrijfsvermogen moet worden aangemerkt.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of – gelijk de Inspecteur verdedigt – de woning verplicht privé-vermogen vormt dan wel – zoals belanghebbende stelt – als behorend tot het keuzevermogen tot het bedrijfsvermogen kan worden gerekend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de in onderdeel 1.11 genoemde pleitnota’s. Daaraan hebben zij ter zittingen nog toegevoegd hetgeen is vermeld in genoemde processen-verbaal van de zittingen.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.731.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat belanghebbende gerechtigd is de woning in haar geheel tot het bedrijfsvermogen te rekenen, indien deze ten tijde van de aankoop ervan was bestemd om voor meer dan 10 percent (van de inhoud) te worden gebruikt ten behoeve van de onderneming.

4.2. Niet in geschil is dat ten tijde van de aankoop de kamer in de woning was bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte. Voorts staat, nu de Hoge Raad het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën heeft verworpen, in deze verwijzingsprocedure vast dat het archief van de onderneming op (het linkergedeelte van) de zolder van de woning wordt bewaard.

4.3. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld en het Hof acht aannemelijk dat het linkergedeelte van de zolder niet gemengd doch slechts zakelijk – als archiefruimte – wordt gebruikt.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de inhoud van de kamer en van (het linkerdeel van) de zolder tezamen meer dan 10 percent van de totale inhoud van de woning bedraagt.

4.5. Voor de beslechting van het onderhavige geschil is mitsdien doorslaggevend of belanghebbende (het linkerdeel van) de zolder reeds bij de aankoop van de woning had bestemd voor gebruik als archiefruimte.

4.6. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd: dat het archief van de onderneming sedert 1986 steeds op de zolder van de (verschillende door haar – achtereenvolgens – bewoonde) privé-woningen gesitueerd is geweest; dat vanzelfsprekend was dat deze gedragslijn zou worden voortgezet bij de onderhavige woning; dat het archief – dozen en ordners – eind 1993 daadwerkelijk op (het linkerdeel van) de zolder is geplaatst. De omstandigheid dat eerst in de beroepsfase is gesteld dat de zolderruimte als archiefruimte fungeert is – zo betoogt belanghebbende – te wijten aan de omstandigheid dat het belang van het gebruik van de zolder als archiefruimte voor het hier aan de orde zijnde vermogensetiketterings-vraagstuk niet eerder is onderkend.

4.7. Het Hof acht, mede gelet op de verklaringen van haar echtgenoot ter zitting, het – hiervóór in overweging 4.6 weergegeven – betoog van belanghebbende aannemelijk. Hetgeen de Inspecteur dienaangaande heeft aangevoerd, doet hieraan niet af.

4.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat de onderhavige woning ten tijde van de aankoop ervan voor meer dan 10 percent van de inhoud was bestemd voor ondernemingsdoeleinden te worden gebruikt. Alsdan is sprake van keuzevermogen en overschrijdt belanghebbende niet de grenzen der redelijkheid door de gehele woning tot haar ondernemingsvermogen te rekenen.

4.9. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

Het Hof stelt deze kosten – van beroepsmatig verleende rechtsbijstand – vast op ƒ 1.420 (proceshandelingen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, te weten beroepschrift en verschijnen mondelinge behandeling, derhalve twee punten) plus ƒ 1.775 (proceshandelingen voor dit Hof; te weten – een met een conclusie van repliek op één lijn te stellen – conclusie na verwijzing; verschijnen mondelinge behandeling; schriftelijke inlichtingen en verschijnen nadere mondelinge behandeling na schriftelijke inlichtingen, ofwel 2,5 punten), derhalve in totaal op ƒ 3.195.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar;

– vermindert de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 12.583 (ƒ 27.731);

– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch verschuldigd geworden griffierecht van € 38,57 (ƒ 85), en

– veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en van het geding voor dit Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.450 (ƒ 3.195), en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 30 maart 2004 te Arnhem door de raadsheer mr. Kooijmans als voorzitter, en de raadsheren Den Ouden en Meussen, in tegenwoordigheid van mr. Delnooz-Engels als griffier, en door de voorzitter in het openbaar op genoemde datum uitgesproken.

(J.H.M. Delnooz-Engels) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 30 maart 2004

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.