Home

Gerechtshof Arnhem, 31-03-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV5809 AO8175, 01-03300

Gerechtshof Arnhem, 31-03-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV5809 AO8175, 01-03300

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 maart 2004
Datum publicatie
26 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AO8175
Zaaknummer
01-03300

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt in beroep dat – met betrekking tot de in 2. genoemde schuld – als kosten van geldlening aftrekbaar is een bedrag “ter waarde van ƒ 6.125” en dat – met betrekking tot de in 3. genoemde schuld – de aflossing die via het deurwaarderskantoor is betaald (ƒ 100 per maand) als nagekomen verlies uit onderneming aftrekbaar is tot een bedrag van ƒ 1.200. In repliek stelt belanghebbende dat zij recht heeft op een aftrek wegens buitengewone lasten (ziektekosten) van ƒ 7.102.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 01/03300 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)

beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift

beschikking : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, aanslagnummer [01.H.96]

mondelinge behandeling : te Arnhem op 17 maart 2004

waarbij verschenen : [de Inspecteur]

niet verschenen : belanghebbende, hoewel daartoe overeenkomstig de wet uitgenodigd

gronden:

1. De Inspecteur heeft per fax op 15 maart 2004 een misslag in het ingezonden verweerschrift hersteld. De daarop betrekking hebbende stukken zijn aan het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gehecht.

2. Belanghebbende genoot over de periode van 18 november 1994 tot en met 31 december 1997 winst uit een door haar in vennootschappelijk verband gedreven onderneming v.o.f [A]. Belanghebbende is in 1996 failliet verklaard; het faillissement is in 1997 opgeheven. Tot het vermogen van de onderneming behoorde een schuld aan de [a-bank] (consumptief krediet) waarvan het saldo blijkens een tot de stukken behorend overzicht op 1 januari 1999 ƒ 50.243,56 bedroeg en op 31 december 1999 ƒ 45.066,07. Zoals blijkt uit genoemd overzicht wordt op het krediet sedert 1 maart 1998 door de bank geen rente meer in rekening gebracht. [De a-bank] heeft de incasso in handen gesteld van [B advocaten]. Belanghebbende is bij brief van 3 april 1998 gesommeerd het restant van de schuld, verhoogd met rente en ƒ 4.909,10 incassokosten, te betalen. Belanghebbende heeft aan de sommatie niet voldaan waarna zij in rechte tot betaling van de schuld is veroordeeld. Ter zake van de afwikkeling van deze schuld is met belanghebbende uiteindelijk een betalingsregeling overeengekomen.

3. Belanghebbende heeft voor de uitoefening van haar onderneming bedrijfsmiddelen aangeschaft die op basis van financial lease zijn gefinancierd door de [b-bank]. De incasso van de restantschuld is blijkens een brief van 7 juni 1999 in handen gesteld van [C gerechtsdeurwaarders]. In die brief is een hoofdsom vermeld van ƒ 5.284,41 inclusief vertragingsrente, een rentebedrag van ƒ 48,18 en een bedrag aan incassokosten, inclusief btw, van ƒ 620,92. Ter zake van de afwikkeling van deze schuld is met belanghebbende uiteindelijk een betalingsregeling overeengekomen.

4. Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1999 ter zake van de onder 2. bedoelde schuld een aftrek wegens rente en kosten van geldleningen opgenomen van ƒ 5202, en ter zake van de onder 3. bedoelde schuld een aftrek van ƒ 1.200 wegens nagekomen bedrijfskosten.

5. De Inspecteur heeft de aanslag in afwijking van de aangifte vastgesteld. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 26.334, berekend als volgt:

Belastbaar inkomen volgens de bij het bezwaarschrift gevoegde

nadere aangifte ƒ 16.993

Geen nagekomen bedrijfskosten ƒ 1.200

Minder rente en kosten van geldleningen ƒ 4.371

Minder buitengewone lasten (ziektekosten) ƒ 4.360

Hogere aftrek wegens beroepskosten ƒ 590 –

ƒ 9.341

Nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 26.334

6. Belanghebbende stelt in beroep dat – met betrekking tot de in 2. genoemde schuld – als kosten van geldlening aftrekbaar is een bedrag “ter waarde van ƒ 6.125” en dat – met betrekking tot de in 3. genoemde schuld – de aflossing die via het deurwaarderskantoor is betaald (ƒ 100 per maand) als nagekomen verlies uit onderneming aftrekbaar is tot een bedrag van ƒ 1.200. In repliek stelt belanghebbende dat zij recht heeft op een aftrek wegens buitengewone lasten (ziektekosten) van ƒ 7.102.

met betrekking tot de schuld aan de [a-bank]

7. Uit het overgelegde overzicht kan naar het oordeel van het Hof worden afgeleid dat het krediet heeft gediend ter financiering van de onderneming van belanghebbende. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de schuld aan [de a-bank] op de balans van belanghebbende was opgenomen.

8. De Inspecteur heeft zich met betrekking tot de schuld op het standpunt gesteld dat sprake is van een geldlening in de privé-sfeer en dat de gemaakte kosten niet kunnen worden aangemerkt als persoonlijke verplichtingen (rente en kosten van geldleningen). Gelet op de verklaring van de Inspecteur dat de schuld tot het vermogen van de onderneming van belanghebbende heeft behoord is dit standpunt echter niet juist. Indien een ondernemingsschuld bij de staking van de onderneming van de schuldenaar (nog) niet kan worden voldaan, kan deze schuld niet naar het privé-vermogen van de schuldenaar worden overgebracht, doch blijft zij tot diens te vereffenen ondernemingsvermogen behoren (Hoge Raad 17 januari 2003, nr. 36 510, BNB 2003/139). Dit heeft tot gevolg dat kosten die in verband met deze schuld worden gemaakt behoren tot de (nagekomen) bedrijfskosten.

9. Het vorenstaande kan echter niet tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag leiden. Belanghebbende heeft namelijk, tegenover de betwisting door de Inspecteur, geen gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij in het onderhavige jaar kosten heeft gemaakt die als (nagekomen) bedrijfskosten kunnen worden aangemerkt. De aflossingen op de schuld zelve kunnen niet als zodanige kosten worden aangemerkt. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij in het onderhavige jaar recht heeft op een hogere aftrek van rente en kosten van geldleningen dan het door de Inspecteur bij het doen van de uitspraak in aftrek toegestane bedrag van ƒ 831.

met betrekking tot de schuld aan de [b-bank]

10. De Inspecteur heeft betwist dat de betalingen tot een bedrag van ƒ 1.200 zijn gedaan en voorts gesteld dat niet duidelijk is gemaakt waarop de financieringsschuld betrekking heeft.

11. Voor zover de schuld aan de [b-bank] als een ondernemingsschuld moet worden aangemerkt geldt het hiervoor in 8. overwogene evenzeer voor die schuld.

12. Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij in 1999 kosten heeft gemaakt met betrekking tot de onderhavige schuld aan de [b-bank] die als nagekomen bedrijfskosten kunnen worden aangemerkt. Zij maakt niet aannemelijk dat op dit punt haar belastbare inkomen te hoog is vastgesteld.

met betrekking tot de ziektekosten

13. De Inspecteur heeft bij het doen van de aangevallen uitspraak een aftrek wegens buitengewone lasten (ziektekosten) toegestaan van ƒ 4.262, na aftrek van een drempel van ƒ 4.475.

14. Belanghebbende maakt, met hetgeen zij heeft aangevoerd en de stukken die zij bij haar conclusie van repliek heeft overgelegd, niet aannemelijk dat haar aftrekbare buitengewone lasten meer hebben bedragen dan het reeds door de Inspecteur aanvaarde bedrag.

slotsom:

Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 31 maart 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans als voorzitter, mr. R. den Ouden en prof. mr. G.T.K. Meussen, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Delnooz-Engels als griffier, en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in het bijzijn van de griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(J.H.M. Delnooz-Engels) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.