Home

Gerechtshof Arnhem, 29-04-2004, AP0296, 02-00123

Gerechtshof Arnhem, 29-04-2004, AP0296, 02-00123

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 april 2004
Datum publicatie
1 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AP0296
Zaaknummer
02-00123

Inhoudsindicatie

De Inspecteur neemt voor het eerst in beroep het - door het Hof als primair aangeduide - standpunt in dat de inkomsten uit belanghebbendes activiteiten ten behoeve van het agrarische bedrijf en de kerstbomenverkoop in het onderhavige jaar niet langer kunnen worden beschouwd als winst uit onderneming, dat de uren die belanghebbende heeft besteed aan deze activiteiten derhalve niet kunnen worden toegerekend aan het feitelijk drijven van een onderneming, waardoor belanghebbende in het onderhavige jaar niet voldoet aan het urencritrium.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/00123 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

aanslagnummer : [01.H.86]

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 1998

mondelinge behandeling : op 15 april 2004 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. In het onderhavige jaar (1998) neemt belanghebbende tezamen met zijn echtgenote deel in een vennootschap onder firma. Uit de jaarrekening blijkt de volgende specificatie van de bedrijfsopbrengsten van de vennootschap onder firma:

Rundvee ƒ 2.262

Pony’s - 0

Kerstbomen - 3.325

Honden- en kattenpension - 12.898

Schapen scheren/wol - 123

_______

Totaal ƒ 18.608

======

Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting als winst uit onderneming aangegeven een aandeel in de firmawinst (50%) van ƒ 3.840 negatief.

2. De onder 1. bedoelde vennootschap onder firma is opgericht in 1994. Voordien heeft belanghebbende ondernemingsactiviteiten verricht in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten waren gelijk aan de huidige activiteiten van de vennootschap onder firma.

3. In 1995 heeft belanghebbende een dienstbetrekking aanvaard bij [A B.V. te Q]. In het onderhavige jaar werkt belanghebbende fulltime (5-ploegendienst) in dienstbetrekking bij dit bedrijf. Elke dienst duurt 8 uur. De werktijden van van de ochtend-, middag- en avonddienst zijn respectievelijk 06.50 - 14.50, 14.50 - 22.50 en 22.50 - 6.50.

4. Op 8 december 1999 heeft de Inspecteur de aangifte inkomstenbelasting over 1998 van belanghebbende ontvangen. Naar aanleiding van die aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 15 februari 2000 verzocht “een specificatie van het aantal uren, van dag tot dag, die in 1998 werden besteed voor het feitelijk drijven van de onderneming” te verstrekken. In een brief van 9 maart 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende medegedeeld dat naar zijn mening geen recht bestaat op zelfstandigenaftrek en heeft hij aangekondigd ter zake een correctie toe te passen van ƒ 11.085.

5. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een opstelling aan de Inspecteur overgelegd, waarin de door hem en zijn echtgenote gewerkte uren staan vermeld (verder: de urenregistratie). In de urenregistratie heeft belanghebbende de uren die hij heeft gewerkt ten behoeve van [A B.V.], het honden- en kattenpension, de boerderij (verder: het agrarische bedrijf) en de kerstbomen afzonderlijk geregistreerd.

6. Als bijlage bij de urenregistratie heeft belanghebbende - naast een uitgebreide omschrijving van de werkzaamheden voor het honden- en kattenpension - de volgende omschrijving van de werkzaamheden voor het agrarische bedrijf verstrekt.

“Koeien in de zomer

- Voer aan voeren voor winter

- Koeien die opstal blijven voeren - mesten - water

- Koeien laten dekken

- Koeien kalveren

- Buiten koeien water geven eventueel bij voeren - draad-stroom nakijken.

Koeien in winter

- Voeren - water

- Mesten

- Bloed tappen voor ziektes (dierenarts)

- eventueel kalveren

- zomer zoals winter papier werk bij houden.

Kerstbomen

- bomen rooien

- bomen kappen

- bomen verkopen”

7. Als bijlage bij het verweerschrift heeft de Inspecteur een berekening gevoegd van het aantal uren dat belanghebbende nodig heeft om de agrarische onderneming te drijven. De berekening is gebaseerd op een rekenmodel/norm van het Landbouw Economisch Instituut. De norm is de zogenaamde standaardbedrijfseenheid (SBE). De gegevens zijn totstandgekomen door het verrichten van metingen op proefboerderijen. De norm geldt bij een efficiënte bedrijfsvoering. De Inspecteur heeft het aantal SBE’s op 263, dat wil zeggen 263 uren per jaar, berekend. Gezien de kleine veestapel heeft de Inspecteur deze norm met 50% verhoogd tot 395.

8. In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Niet in geschil is dat de exploitatie van het katten- en hondenpension als een onderneming moet worden beschouwd. Evenmin is in geschil dat uit de urenregistratie volgt dat belanghebbende in totaal 1646 heeft besteed aan het verrichten van arbeid in loondienst en in totaal 1868 uren aan werkzaamheden ten behoeve van het honden- en kattenpension (962 uren), het agrarische bedrijf (790 uren) en de kerstbomen (116 uren).

9. De Inspecteur neemt voor het eerst in beroep het - door het Hof als primair aangeduide - standpunt in dat de inkomsten uit belanghebbendes activiteiten ten behoeve van het agrarische bedrijf en de kerstbomenverkoop in het onderhavige jaar niet langer kunnen worden beschouwd als winst uit onderneming, dat de uren die belanghebbende heeft besteed aan deze activiteiten derhalve niet kunnen worden toegerekend aan het feitelijk drijven van een onderneming, waardoor belanghebbende in het onderhavige jaar niet voldoet aan het urencritrium.

Exploitatie agrarisch bedrijf

10. Ten aanzien van het agrarische bedrijf betoogt de Inspecteur dat geen sprake meer is van een bron van inkomen, omdat als gevolg van de bedrijfsomvang winst redelijkerwijs niet meer kan worden verwacht. Ter onderbouwing voert de Inspecteur aan dat in 1998 tot het ondernemingsvermogen nog worden gerekend 1 pony en 2 veulens, dat deze dieren niet bedrijfsmatig worden gebruikt en derhalve feitelijk tot het privévermogen behoren en dat uit de investeringen en het urenoverzicht van beide vennoten blijkt dat de activiteiten voornamelijk gericht zijn op de uitbreiding van het honden- en kattenpension.

11. Belanghebbende heeft daartegenover ter zitting aangevoerd dat 1998 voor wat betreft omzet en resultaat van het agrarische bedrijf een dieptepunt was, doch dat men ook na 1998 in het bedrijf heeft geïnvesteerd en dat de omzet van het agrarische bedrijf in 1999 en 2000 is gestegen. Voorts heeft belanghebbende onbestreden gesteld dat met het agrarische bedrijf in 1999 en 2000 positieve resultaten zijn behaald.

12. Het Hof stelt allereerst voorop dat de exploitatie van een agrarisch bedrijf naar de aard van de werkzaamheden is gericht op het behalen van positieve opbrengsten. Het Hof leidt uit de gedingstukken, waaronder het verweerschrift van de Inspecteur (blz. 2 onder punt 8) af dat de veestapel van het agrarische bedrijf per 1 januari 1998 bestond uit 11 dieren (5 koeien, 4 runderen en 2 kalveren), dat in 1998 2 runderen zijn geboren, 6 koeien/runderen zijn gekocht en 10 koeien/runderen zijn verkocht en dat op 31 december 1998 de veestapel nog uit 9 dieren bestond. Deze dieren zijn op de commerciële - en fiscale balans vermeld. Ook als de pony en 2 veulens in het onderhavige jaar niet langer tot het bedrijfsvermogen kunnen worden gerekend, is de veestapel voldoende groot om daar werkzaamheden mee te kunnen verrichten die zijn gericht op het behalen van positieve opbrengsten. Mede gelet op het feit dat belanghebbende in het onderhavige jaar in de veestapel heeft geïnvesteerd en in dezen is komen vast te staan dat het agrarische bedrijf in 1999 en 2000 positieve resultaten heeft behaald, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat met het agrarische bedrijf in de komende jaren redelijkerwijs per saldo een positief voordeel kan worden behaald (vgl. HR 1 februari 2002, BNB 2002/127 t/m 129).

Kerstbomenverkoop

13. De Inspecteur betoogt dat de opbrengsten uit de kerstbomenhandel andere inkomsten uit arbeid vormen en belanghebbende deze opbrengsten derhalve jarenlang ten onrechte als winst uit onderneming heeft aangegeven. Hij stelt dat hij om pragmatische redenen echter nimmer een correctie heeft aangebracht op de ingediende aangifte.

14. Belanghebbende heeft daartegenover onbestreden aangevoerd dat de Inspecteur er ten onrechte vanuit gaat dat hij zich alleen heeft beziggehouden met de in- en verkoop van kerstbomen; hij heeft de bomen ook zelf gekweekt. Het Hof acht aannemelijk dat daarbij het risico aanwezig is dat het door belanghebbende geïnvesteerde kapitaal in de bomen verloren gaat. Dit brengt met zich dat belanghebbende ondernemersrisico heeft gelopen. Belanghebbende heeft de activiteiten met betrekking tot de kerstbomenhandel voorts gedurende een reeks van jaren verricht, in ieder geval vanaf 1993 (vergelijk het verweerschrift, pagina 2, onder punt 3), zodat sprake is van een duurzame activiteit. Op grond van het hiervóór overwogene, mede in samenhang met het oordeel dat het agrarische bedrijf een onderneming vormt en met het feit dat het katten- en hondenpension reeds als zodanig was aangemerkt, heeft belanghebbende de opbrengsten naar het oordeel van het Hof terecht als winst uit onderneming aangemerkt. De Inspecteur heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden.

Urencriterium

15. Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft met de urenregistratie, de onder 7. vermelde omschrijving van de werkzaamheden en hetgeen hij ter zitting heeft aangevoerd, naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de tijd die hij gedurende het onderhavige kalenderjaar (1998) heeft besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid voor meer dan 1646 uren in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming. Aldus is voldaan aan de voor toepassing van de zelfstandigenaftrek geldende criteria. Het Hof heeft daarbij mede overwogen, hetgeen belanghebbende onbestreden heeft aangevoerd, dat binnen zijn onderneming sprake is van een arbeidsintensieve bedrijfsvoering, in die zin dat alle voorkomende werkzaamheden handmatig en door de vennoten zelf worden verricht (bijvoorbeeld reparaties en het bouwen van stallen), vergelijkbaar met de wijze waarop een agrarisch bedrijf in de jaren ’50 werd geëxploiteerd. De in het verweerschrift opgenomen berekening van het aantal door belanghebbende aan zijn onderneming te besteden uren aan de hand van zogenoemde standaardbedrijfseenheden (SBE’s), wijst het Hof af, nu met die norm slechts het aantal uren kan worden benaderd dat - onder normale omstandigheden bij een efficiënte bedrijfsvoering - moet worden besteed aan het drijven van een onderneming. Belanghebbende heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn kleinschalige agrarische bedrijf met een arbeidsintensieve, inefficiënte bedrijfsvoering niet kan worden vergeleken met de proefboerderijen waar de metingen voor het vaststellen van de SBE-norm zijn verricht en dat de door de Inspecteur toegepaste verhoging van de norm met 50% onvoldoende recht doet aan dat verschil in bedrijfsvoering. Het hiervóór overwogene brengt mede dat belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek.

proceskosten:

Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 644 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor proceshandelingen x factor 1 voor het gewicht van de zaak x € 322) en € 8 voor reis- en verblijfkosten.

Beslissing:

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

– vernietigt de aanslag;

– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 29;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 652 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 29 april 2004 door mr. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Waerden als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.