Home

Gerechtshof Arnhem, 07-05-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BW2400 AP0303, 03-01485

Gerechtshof Arnhem, 07-05-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BW2400 AP0303, 03-01485

Inhoudsindicatie

De stukken van het geding zijn niet toereikend om een conclusie toe te laten omtrent de waarde op de peildatum (eventueel met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet WOZ: naar de staat op 1 januari 2001). Het hof vindt dan ook aanleiding de ambtenaar op te dragen binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak van het hof.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Zevende enkelvoudige belastingkamer

nr. 03/01485 (WOZ)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente Almere

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de beschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet WOZ)

kennisgevingsnummer : [01]

tijdvak : van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. De ambtenaar concludeert in zijn verweerschrift op goede gronden dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.

2. De omstreden beschikking betreft de door de ambtenaar vastgestelde en in beroep door hem verdedigde waarde in voltooide staat van belanghebbendes tot woning diende onroerende zaak gelegen [a-weg 1 te Z].

3. Volgens het door de ambtenaar bij zijn verweerschrift overgelegde taxatierapport is belanghebbendes woning “gebouwd en opgeleverd in 2001”, derhalve na de aanvang van het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 waarop de onderhavige beschikking blijkens het bij het verweerschrift overgelegde duplicaat daarvan betrekking heeft.

4. De waarde van belanghebbendes onroerende zaak in voltooide staat dient dan ook op de voet van artikel 19, tweede lid, van de wet WOZ te worden bepaald naar de staat bij het begin van het kalenderjaar 2002.

Indien de waarde ingevolge gemeld artikel 19, tweede lid, wordt bepaald, moet die waarde worden vastgesteld bij een op de voet van artikel 25, eerste lid, van de wet WOZ door de ambtenaar te nemen beschikking.

5. De omstreden beschikking is echter kennelijk genomen op de voet van artikel 22 van de wet WOZ en niet ingevolge artikel 25 van die wet. In een beschikking op de voet van artikel 25, eerste lid, van de wet WOZ moet immers – op straffe van nietigheid – worden aangegeven naar welk tijdstip de staat van de onroerende zaak voor de waardering is beoordeeld (vergelijk Hoge Raad 24 januari 2001, nr. 35.752, BNB 2001/96) hetgeen in dezen niet het geval is.

6. De waarde van belanghebbendes zaak had dan ook bij de omstreden beschikking moeten worden vastgesteld naar de staat op de waardepeildatum dan wel, indien artikel 19, eerste lid, van de wet WOZ van toepassing is, naar de staat bij het begin van het kalenderjaar 2001 toen de woning naar het hof uit de stukken begrijpt nog niet voltooid was.

7. De stukken van het geding zijn niet toereikend om een conclusie toe te laten omtrent de waarde op de peildatum (eventueel met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet WOZ: naar de staat op 1 januari 2001). Het hof vindt dan ook aanleiding de ambtenaar op te dragen binnen vier maanden na verzending van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak van het hof.

proceskosten:

In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- draagt de ambtenaar op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak van het hof en stelt daartoe een termijn van vier maanden na verzending van deze uitspraak;

- gelast de gemeente Almere aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van € 31 te vergoeden.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2004 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Vanherck als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van voormelde kamer,

(E.J.E.M. Vanherck) (F.J.P.M. Haas)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 10 mei 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.