Home

Gerechtshof Arnhem, 20-05-2004, AP1452, 03-01461

Gerechtshof Arnhem, 20-05-2004, AP1452, 03-01461

Inhoudsindicatie

Op 28 november 2002 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 zijn onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat belanghebbende ten onrechte het verlaagde tarief heeft toegepast ter zake van schilderswerkzaamheden aan bedrijfspanden en aan panden waarvoor verklaringen omtrent gebruik en ouderdom ontbraken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

elfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/01461 (omzetbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X] B.V.

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : boetebeschikking omzetbelasting

Nummer : [01.F.01.1502]

mondelinge behandeling : op 6 mei 2004 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigden] alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende exploiteert een schilders- en glaszettersbedrijf.

2. Bij het aangiftebiljet omzetbelasting over de maand december 1999 is als bijlage een mededeling van het Ministerie van Financiën aan belanghebbende verzonden met informatie over onder meer voorgenomen wijzigingen in de omzetbelastingwetgeving per 1 januari 2000, waaronder de invoering per voornoemde datum van het verlaagde omzetbelastingtarief op het schilderen en stukadoren van oudere particuliere woningen. Voorts vermeldt de mededeling dat in de (vak)pers publicaties zullen verschijnen om belastingplichtigen op de hoogte te houden van de actuele stand van zaken.

3. Bij Besluit van 27 december 1999, WV 1999/2276M, heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat met ingang van 1 januari 2000 het verlaagde omzetbelastingtarief werd toegepast met betrekking tot onder meer het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan 15 jaar.

4. Bij ministeriële regeling van 13 maart 2000, WV 2000/113 is het verlaagde omzetbelastingtarief ingevoerd voor onder meer de onder 3. genoemde diensten (Tabel I, onderdeel b, post 8). Deze regeling is op 19 maart 2000 in werking getreden en vervangt het hiervoor onder 3. genoemde Besluit.

5. Op 28 november 2002 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 zijn onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat belanghebbende ten onrechte het verlaagde tarief heeft toegepast ter zake van schilderswerkzaamheden aan bedrijfspanden en aan panden waarvoor verklaringen omtrent gebruik en ouderdom ontbraken.

6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 15.967 aan enkelvoudige belasting. Voorts heeft hij bij de bestreden beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 3.991 (25 percent). De boete is opgelegd omdat de Inspecteur belanghebbende grove schuld verwijt.

7. In geschil is enkel de opgelegde boete. Niet in geschil is derhalve de nageheven enkelvoudige belasting wegens het ten onrechte toepassen van het verlaagde tarief.

8. Artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete. Paragraaf 25, tweede lid, en paragraaf 28, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) bepalen in verband hiermee dat de Inspecteur in geval van grove schuld een vergrijpboete oplegt van 25 percent.

9. Nu vaststaat dat het verlaagde tarief niet van toepassing was op schilderswerkzaamheden aan niet-woningen en aan woningen die niet ouder zijn dan 15 jaar en belanghebbende dat tarief desondanks op het schilderen van dergelijke panden heeft toegepast, terwijl zij, mede gelet op de onder 2. genoemde mededeling, had behoren te weten dat daarop het normale omzetbelastingtarief van toepassing was, is het Hof van oordeel dat belanghebbende dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat haar grove schuld verweten kan worden. Het Hof acht de opgelegde boete van 25 percent (€ 3.991) in dezen passend en geboden. Dat belanghebbende zich in de betreffende jaren - naar zij in de stukken en ter zitting heeft gesteld - niet bewust was van de onjuiste tarieftoepassing en van opzet geen sprake is geweest, doet aan dat oordeel niet af.

10. Hof ziet in de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden dat (1) de Staat der Nederlanden geen financieel nadeel heeft geleden, (2) belanghebbende er immer naar streeft zijn fiscale verplichtingen juist en correct na te komen en (3) belanghebbende de boete emotioneel als zeer belastend heeft ervaren, geen reden de boete te matigen.

11. De boete van 25 percent is blijkens het hiervoor genoemde controlerapport gebaseerd op artikel 21, eerste lid, eerste volzin van de AWR, en hoofdstuk IV, paragraaf 21, eerste lid, van het Voorschrift administratieve boeten 1993. Op grond van laatstgenoemde bepalingen wordt bij een vergrijp als het onderhavige een boete opgelegd van 100 percent, waarna kwijtschelding tot 75 percent plaatsvindt. Voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 1998, zoals het tijdvak waarover de onderhavige aanslag is opgelegd, zijn voornoemde bepalingen echter niet van toepassing en geldt dat de boete had moeten worden opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR juncto paragraaf 25 en 28, van het BBBB 1998. Nu aan belanghebbende als gevolg van de verwijzing naar niet meer geldende bepalingen geen boete is opgelegd die hoger is dan de boete die zou zijn opgelegd onder toepassing van de geldende bepalingen, ziet het Hof geen aanleiding de boete op grond hiervan te vernietigen of te verminderen.

12. In haar pleitnota vermeldt belanghebbende het volgende:

“(...) Hierbij wil ik graag nog eens kort uiteen zetten waarom de thans opgelegde vergrijpboete van 25%, groot € 3.991 niet passend en geboden is:

1 De controleur] gaf ten tijde van het boekenonderzoek al aan dat het aantekenen van bezwaar kans van slagen had om de boete te verminderen. (...).”

Indien en voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat hij de uitlating van de controleur heeft opgevat als een toezegging dat de boete zal worden verminderd, en hij aan die uitlating in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen, oordeelt het Hof als volgt.

13. In zijn arrest van 26 september 1979, nummer 19 250, BNB 1979/311, heeft de Hoge Raad een toezegging omschreven als een uitlating van de inspecteur dat hij in het geval van een bepaalde belastingplichtige, na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden van het concrete geval, aan de fiscale regels een bepaalde toepassing zal geven.

In zijn arrest van 27 juni 1984, nummer 22 555, BNB 1984/240 heeft de Hoge Raad voorts beslist dat voor de beantwoording van de vraag of een toezegging is gedaan beslissend is of sprake is van een door belanghebbende redelijkerwijs als een toezegging op te vatten uitlating.

14. Naar het oordeel van het Hof is de uitlating van de controleur dermate algemeen van aard dat belanghebbende die uitlating redelijkerwijs niet heeft mogen opvatten als een - aan de Inspecteur toe te rekenen - toezegging de onderhavige boete te zullen verminderen. Belanghebbende heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die het Hof tot een ander oordeel leiden.

15. Belanghebbendes beroep is ongegrond.

schadevergoeding:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 20 mei 2004 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(J.J. Gankema) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.