Home

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2004, AP3290, 02-04420

Gerechtshof Arnhem, 07-06-2004, AP3290, 02-04420

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 juni 2004
Datum publicatie
28 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AP3290
Zaaknummer
02-04420
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het Hof kan het in 4.2. tot en met 4.4. vermelde handelen en nalaten worden aangemerkt als evenzovele daden die de mening van belanghebbende of haar rechtsopvolgers omtrent het aanvaarden van de nalatenschap van erflater noodzakelijk aan de dag leggen (vergelijk Hoge Raad 22 december 1976, nummer 18.134, BNB 1977/29). Belanghebbende en, na haar overlijden, haar rechtsopvolgers hebben de nalatenschap van erflater stilzwijgend aanvaard. Daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk geen belang hechtte aan haar aandeel in de nalatenschap van erflater, noch dat zij en haar erfgenamen niet op de hoogte waren van de mogelijkheid de nalatenschap te verwerpen en de wijze waarop dit diende te geschieden.

Het verwerpen van een erfenis kan niet meer rechtsgeldig geschieden nadat de desbetreffende erfgenaam de nalatenschap reeds uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft aanvaard.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 02/04420 (successierecht)

U i t s p r a a k

op het beroep van [broer-X te Z] en [zus-X te Q], rechtsopvolgers onder algemene titel van wijlen [X], laatst gewoond hebbende te [Q], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P, hierna: de Inspecteur] op het bezwaarschrift namens belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag successierecht 2001.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag bedraagt ƒ 27.478 en is berekend naar een belaste verkrijging van ƒ 248.713. Het aanslagbiljet is gedagtekend 24 april 2002.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 27 mei 2002 tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 juni 2002 is het bezwaarschrift aangevuld. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak van 13 november 2002 gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak bij brief van 19 december 2002 in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 april 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [broer-X en zus-X, alsmede de Inspecteur].

1.5. [Broer-X] heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij zijn bij de pleitnota bijlagen overgelegd.

1.6. Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het onderhavige beroepschrift heeft, met toestemming van partijen, de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroepschrift, ingediend door [broer-X en zus-X], kenmerk van het Hof 02/04419, betreffende hun verkrijging uit de nalatenschap van belanghebbende, aanslagnummer [01]. Hetgeen door partijen is opgemerkt wordt geacht op beide zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband het tegendeel blijkt.

2. Feiten

2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.2. Op 13 februari 2001 is overleden [vader-X], laatst gewoond hebbend te [R] (hierna: erflater). Erflater heeft als zijn erfgenamen nagelaten zijn drie kinderen [X] (de belanghebbende in de onderhavige procedure), [broer-X en zus-X].

2.3. Inzake de nalatenschap van erflater is op 28 februari 2001 door [A], notaris te [R], een verklaring van erfrecht opgemaakt waaruit blijkt dat de erflater de drie voornoemde kinderen als zijn erfgenamen heeft achtergelaten. In deze verklaring van erfrecht is voorts opgenomen dat [broer-X en zus-X] bevoegd zijn tot afwikkeling van de nalatenschap van erflater.

2.4. Belanghebbende is, kort na haar vader, op 3 maart 2001 te [Q] overleden. Zij heeft als enige erfgenamen achtergelaten [haar broer-X en haar zus-X] voornoemd.

2.5. [Broer-X] heeft bij brief van 16 oktober 2001 de Inspecteur verzocht uitstel te verlenen voor het doen van aangifte voor het recht van successie met betrekking tot de opengevallen nalatenschap van erflater. In die brief wordt de nalatenschap voorlopig geschat op ƒ 750.000, gelijkelijk te verdelen over de drie kinderen [X, broer-X en zus-X]. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur op 7 november 2001 voorlopige aanslagen aan genoemde kinderen opgelegd, berekend naar een verkrijging van ieder ƒ 250.000. Tegen deze voorlopige aanslagen zijn geen bezwaarschriften ingediend.

2.6. Bij akte van 19 november 2001, verleden voor [B], waarnemer van de voornoemde notaris, is door [broer-X en zus-X] geleverd het woonhuis aan de [a-weg 1 te R] alwaar erflater tot aan zijn overlijden heeft gewoond, alsmede een daarbij gelegen perceel tuingrond. Blijkens deze akte ontlenen [broer-X en zus-X] hun gerechtigdheid tot het geleverde ten dele aan hun erfopvolging van erflater en ten dele aan hun erfopvolging van belanghebbende.

2.7. Op 18 januari 2002 hebben [broer-X en zus-X] aangifte gedaan voor het recht van successie met betrekking tot de opengevallen nalatenschap van erflater. Het zuivere saldo van de nalatenschap bedroeg volgens de aangifte ƒ 746.139. In de aangifte is vermeld dat de drie kinderen [X, broer-X en zus-X] ieder eenderde gedeelte ofwel ƒ 248.713 hebben verkregen. In de aangifte is voorts gewezen op een bijzondere situatie die nader is uitgewerkt in een bijlage (3) bij de aangifte. In die bijlage is – onder meer – het volgende opgenomen:

“(…)

In de zeer korte tijd tussen de beide sterfgevallen is het al dan niet aanvaarden van vaders erfenis geen onderwerp van bespreking geweest tussen de drie kinderen en er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat het een onderwerp van overweging voor onze overleden zus is geweest. (…)

Mede gelet op haar omstandigheden ligt het niet voor de hand, dat onze zuster een bijzondere betekenis zou hechten aan het aanvaarden van de nalatenschap. Enerzijds had zij na het overlijden van onze vader geen zorgverplichting; zij was ongetrouwd en had geen kinderen. Anderzijds had zij een slechte gezondheid. (…)

Gelet op de omstandigheden, kunnen wij stellen dat [X], de nalatenschap van [vader-X], niet aanvaardt c.q. heeft aanvaard. Derhalve menen wij, dat het deel van vaders nalatenschap dat aan onze overleden zuster zou zijn toegevallen (zoals wij dat vooralsnog op de aangifte hebben aangegeven), gelijkelijk zou moeten worden verdeeld over ondergetekenden.

Wij zouden graag met u in overleg willen treden over deze zienswijze.”

2.8. Met dagtekening 24 april 2002 heeft de Inspecteur ieder van de drie kinderen een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een belaste verkrijging van ƒ 248.713. De aanslagen, elk tot een bedrag van ƒ 27.478, zijn op één aanslagbiljet met het nummer [02] verenigd. Met deze aanslagen zijn de opgelegde voorlopige aanslagen verrekend.

2.9. Na een op 31 mei 2002 pro forma ingediend bezwaarschrift hebben [broer-X en zus-X] bij brief van 24 juni 2002 het ingediende bezwaarschrift aangevuld, in welke brief – onder meer – het volgende is opgenomen:

“Wij maken bezwaar tegen de aanslag successierechten nummer [02] (overlijden van [vader-X]) en wel tegen het daarin begrepen bedrag successie groot f 27.478,-- ter zake van de verkrijging door [X] groot f 248.713,--.

Wij stellen, dat [X] de nalatenschap van [vader-X] niet heeft aanvaard en wij als haar rechtsopvolgers verwerpen de nalatenschap die zij van haar vader heeft gekregen. (…)”

2.10. Blijkens een akte van een verklaring, afgelegd op 4 juni 2002 ter griffie van de rechtbank [S], is door [broer-X en zus-X], handelende als erfgenamen van [X], de nalatenschap van [vader-X] verworpen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2. De rechtsopvolgers van belanghebbende stellen zich op het standpunt dat zij als zodanig de nalatenschap hebben verworpen. Belanghebbende kan derhalve niet als verkrijgster uit de nalatenschap van erflater worden aangemerkt. De nalatenschap moet over hen, [broer-X en zus-X], worden verdeeld. De aan hen opgelegde aanslagen hadden op een hoger bedrag moeten worden vastgesteld.

3.3. De Inspecteur is van mening dat de nalatenschap, al dan niet stilzwijgend, door belanghebbende is aanvaard.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting – kort en zakelijk weergegeven – nog het volgende toegevoegd.

3.4.1. Namens belanghebbende:

- toen de aangifte werd gedaan was het huis al verkocht;

- als de aangifte later, na de verwerping bij de rechtbank, zou zijn gedaan zouden we aangifte hebben kunnen doen van verkrijging door twee verkrijgers;

- tegen de voorlopige aanslagen zijn geen bezwaarschriften ingediend;

- belanghebbende heeft geen enkele beheersdaad verricht. Zij heeft alleen een volmacht getekend ten behoeve van de verklaring van erfrecht waardoor [broer-X en zus-X] over de nalatenschap konden beschikken;

- destijds is gesteld dat eenderde van de nalatenschap naar ieder van de erfgenamen zou gaan, en is gevraagd naar mogelijkheden om een dubbele heffing te voorkomen.

3.4.2. Namens de Inspecteur:

- bij het doen van de uitspraken op de bezwaarschriften tegen de aanslagen met de nummers [01 en 02] zijn, zoals vermeld en hersteld in het verweerschrift, abusievelijk de gronden van de beslissingen verwisseld. Hij biedt voor die gemaakte fout zijn verontschuldigingen aan. Als een notaris ook fouten maakt, zoals thans wordt aangevoerd, is dat voor diens verantwoording. Dit alles neemt echter niet weg dat het aanvaarden van een nalatenschap, al dan niet als gevolg van een fout van derden of gebrek aan kennis, achteraf niet meer ongedaan kan worden gemaakt door het alsnog uitdrukkelijk verwerpen van die nalatenschap;

- nu het bezwaarschrift en de uitspraak daarop nadrukkelijk slechts de verkrijging door belanghebbende betreffen laat hij zijn primaire standpunt dat [broer-X en zus-X] niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, dan wel dat het beroep ongegrond is wegens een gebrek aan belang, varen;

- uit niets blijkt dat belanghebbende zich heeft beraden over haar keuze de nalatenschap van erflater al dan niet te verwerpen;

- de titel van aankomst in de akte van levering is door een notaris geredigeerd;

- er is telefonisch contact geweest tussen de ambtenaar die de aanslagen heeft vastgesteld en [broer-X]. Dat had niet de bedoeling om uitspraken te ontlokken. Het principiële punt is tijdens dat gesprek aan de orde gekomen. Toen had men meteen kunnen reageren;

- als er meer tijd nodig was voor het doen van aangifte had men nader uitstel kunnen vragen;

- belanghebbende kende de wet niet maar haar rechtsopvolgers hadden eerder een deskundige in de arm kunnen nemen;

- de verklaring van erfrecht impliceert dat belanghebbende zelf aanvaard heeft. Die verklaring van erfrecht is vóór het overlijden van belanghebbende uitgebracht. Als je een verklaring van erfrecht gebruikt effectueer je de afwikkeling van de nalatenschap;

- indien de notaris een verkeerd advies heeft gegeven kan daartegen een klacht worden ingediend.

3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag. De Inspecteur concludeert nader tot afwijzing van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende zich op enig moment het recht heeft voorbehouden zich te beraden of zij haar aandeel in de nalatenschap van erflater zou moeten aanvaarden of verwerpen (vergelijk artikel 4: 1070 van het Burgerlijk Wetboek in de tekst zoals die gold in het onderhavige jaar; hierna: het BW). Evenmin is gesteld of gebleken dat belanghebbende de nalatenschap slechts heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving (artikel 4: 1090 BW). Op grond van artikel 4: 1094 van het BW geschiedt de aanvaarding van een nalatenschap uitdrukkelijk of stilzwijgend. De aanvaarding geschiedt stilzwijgend indien de erfgenaam een daad verricht die zijn mening om de nalatenschap te aanvaarden noodzakelijk aan de dag legt en waartoe hij slechts als erfgenaam bevoegd was. De keuze om een nalatenschap te verwerpen of te aanvaarden vererft op de erfgenamen van degene die die keuze in eerste aanleg had (artikel 4: 1097 BW).

4.2. Op 28 februari 2001 is door notaris [A te R] een verklaring van erfrecht afgegeven die, zoals [broer-X en zus-X] onbestreden hebben gesteld, de door belanghebbende gegeven volmacht inhield dat [broer-X en zus-X] ieder afzonderlijk bevoegd en gerechtigd waren de nalatenschap af te wikkelen. Belanghebbende was slechts als erfgename bevoegd tot afgifte van die volmacht.

4.3. Bij brief van 16 oktober 2001 (zie 2.5.) deed [broer-X] onvoorwaardelijk en voorlopig aangifte voor het recht van successie met betrekking tot de nalatenschap van erflater. Tegen de door de Inspecteur opgelegde voorlopige aanslagen, waaronder die aan belanghebbende, naar een belaste verkrijging van ƒ 250.000 werden geen bezwaarschriften ingediend.

4.4. Uit een akte van levering (zie 2.6.) blijkt dat [broer-X en zus-X] zich toen op het standpunt stelden dat zijn hun bevoegdheid daartoe ontleenden aan hun status van erfgenamen van zowel erflater als belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat zij op enig moment hebben verzocht om verbetering van de akte van levering.

4.5. Naar het oordeel van het Hof kan het in 4.2. tot en met 4.4. vermelde handelen en nalaten worden aangemerkt als evenzovele daden die de mening van belanghebbende of haar rechtsopvolgers omtrent het aanvaarden van de nalatenschap van erflater noodzakelijk aan de dag leggen (vergelijk Hoge Raad 22 december 1976, nummer 18.134, BNB 1977/29). Belanghebbende en, na haar overlijden, haar rechtsopvolgers hebben de nalatenschap van erflater stilzwijgend aanvaard. Daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk geen belang hechtte aan haar aandeel in de nalatenschap van erflater, noch dat zij en haar erfgenamen niet op de hoogte waren van de mogelijkheid de nalatenschap te verwerpen en de wijze waarop dit diende te geschieden.

4.6. Aan het vorenstaande kunnen de voorwaardelijk, althans met toelichting, gedane definitieve aangifte voor het recht van successie en de op 4 juli 2002 afgelegde verklaring evenmin afdoen. Het verwerpen van een erfenis kan niet meer rechtsgeldig geschieden nadat de desbetreffende erfgenaam de nalatenschap reeds uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft aanvaard.

4.7. Gelet op het vorenstaande is de uitspraak op het bezwaarschrift, na de verbetering van de daaraan ten grondslag liggende motivering door de Inspecteur, juist. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof vindt geen termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan te Arnhem op 7 juni 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans als voorzitter, mr. R. den Ouden en prof. dr. J.W. Zwemmer, raadsheren, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juni 2004

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.