Gerechtshof Arnhem, 03-06-2004, AP3292, 02-03259
Gerechtshof Arnhem, 03-06-2004, AP3292, 02-03259
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 juni 2004
- Datum publicatie
- 28 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AP3292
- Zaaknummer
- 02-03259
Inhoudsindicatie
Aan een tijdig gedaan verzoek waarvoor tijdig het griffierecht is voldaan dient het gerechtshof gevolg te geven door het doen van een schriftelijke uitspraak. De situatie waarin daarvan geen sprake is, is in de wet niet uitdrukkelijk geregeld. Temeer nu omtrent de reden van een eventueel verzuim een rechterlijk oordeel moet worden geveld leidt het Hof uit de tekst van de wet af dat, naar de bedoeling van de wetgever, in daartoe aanleiding gevende gevallen het verzoek bij schriftelijke uitspraak van het gerechtshof wordt afgewezen. Tegen een dergelijke uitspraak staat echter geen beroep in cassatie open (vergelijk Hoge Raad 28 februari 2003, nummer 38.243, BNB 2003/180).
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 02/03259 (verzoek vervanging m.u. door s.u.)
U i t s p r a a k
op het verzoek van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende), als bedoeld in artikel 27d, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) tot vervanging van de mondelinge uitspraak van 21 januari 2004, nummer 02/03259 door een schriftelijke.
1. Mondelinge uitspraak en verzoek
1.1. De mondelinge uitspraak is op 21 januari 2004 gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof. Afschriften van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak zijn op 2 februari 2004 aangetekend door de griffier aan de partijen verzonden.
1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2004, bij het Hof binnengekomen op 9 maart 2004, het Hof verzocht hem een voor beroep vatbare uitspraak te doen toekomen. De griffier heeft dit verzoek opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 27d, tweede lid, van de AWR.
1.3. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 25 maart 2004 in de gelegenheid gesteld vóór 16 april 2004 aan te geven waarom het verzoek niet is ingediend binnen de gestelde termijn van vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 12 april 2004, binnengekomen bij het Hof op 15 april 2004.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1. Artikel 27d, tweede lid, van de AWR luidt als volgt:
-2. Ieder der partijen kan binnen vier weken nadat het afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter post is bezorgd dan wel zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kan worden, het gerechtshof of de voorzieningenrechter van het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2.2. De strekking van vorenvermelde bepaling is belanghebbende meegedeeld aan de voet van het verzonden afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.
2.3. Het afschrift van het proces-verbaal is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 2 februari 2004. Gesteld noch gebleken is dat de verzending van het afschrift en de ontvangst daarvan niet op de, bij aangetekende verzending via TPG Post, gebruikelijke wijze hebben plaatsgevonden. In dat geval eindigde vorenbedoelde termijn van vier weken derhalve op maandag 1 maart 2004. De brief van belanghebbende van 12 april 2004 bevat geen feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij in redelijkheid niet kon worden gehouden aan de in de wet genoemde termijn van vier weken en dat het verzoek door hem is ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden.
2.4. Het verzoek is bij het Hof binnengekomen op 9 maart 2004. Het verzoek is, samen met drie andere soortgelijke verzoeken, door belanghebbende verzonden in één enveloppe die door TPG-Post is afgestempeld op 7 maart 2004. Gelet op dit poststempel acht het Hof niet aannemelijk dat het verzoek tijdig ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft het tegendeel gesteld noch aannemelijk gemaakt.
2.5. De brief van belanghebbende van 12 april 2004 houdt geen feiten of omstandigheden in op grond waarvan in redelijkheid niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.6. Nu belanghebbende heeft verzuimd tijdig een verzoek in te dienen als bedoeld in artikel 27d, tweede lid, van de AWR, moet het verzoek worden afgewezen.
2.7. Aan een tijdig gedaan verzoek waarvoor tijdig het griffierecht is voldaan dient het gerechtshof gevolg te geven door het doen van een schriftelijke uitspraak. De situatie waarin daarvan geen sprake is, is in de wet niet uitdrukkelijk geregeld. Temeer nu omtrent de reden van een eventueel verzuim een rechterlijk oordeel moet worden geveld leidt het Hof uit de tekst van de wet af dat, naar de bedoeling van de wetgever, in daartoe aanleiding gevende gevallen het verzoek bij schriftelijke uitspraak van het gerechtshof wordt afgewezen. Tegen een dergelijke uitspraak staat echter geen beroep in cassatie open (vergelijk Hoge Raad 28 februari 2003, nummer 38.243, BNB 2003/180*).
3. Beslissing
Het Gerechtshof wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Arnhem op 3 juni 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. R. den Ouden, en op die datum uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij als griffier.
(K. van der Leij) (J.P.M. Kooijmans)
Een afschrift is aangetekend aan belanghebbende per post verzonden op 9 juni 2004
Nu de AWR noch enige andere wet voorziet in het aanwenden van een rechtsmiddel tegen deze uitspraak is het instellen van cassatie daartegen niet mogelijk.