Home

Gerechtshof Arnhem, 24-06-2004, AQ1963, 04-00078

Gerechtshof Arnhem, 24-06-2004, AQ1963, 04-00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 juni 2004
Datum publicatie
20 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ1963
Zaaknummer
04-00078
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is thans nog het volgende in geschil:

primair: is belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar en – indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord –

subsidiair: kunnen de aankoopkosten ad ƒ 87.678,- gemaakt ter zake van de verwerving van [A B.V.] ten laste van het resultaat over 1997/98 worden gebracht.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 04/00078 (vennootschapsbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] Holding BV te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het uitblijven van een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Oost kantoor [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag vennootschapsbelasting over het (gebroken) boekjaar 1997/98 is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 38.658.097,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft geen uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaar.

1.3. Belanghebbende is in beroep gekomen bij het Hof tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar (fictieve weigering) zoals omschreven in artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 mei 2004.

Op verzoek van belanghebbende heeft het Hof het beroep versneld behandeld op grond van artikel 8:52 van de Awb.

Ter zitting zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft een gebroken boekjaar lopend van 1 oktober van enig jaar tot 30 september daaropvolgend.

2.2. Belanghebbende heeft op 22 april 1997 alle aandelen verworven van [A B.V.].

2.3. Bij de aangifte vennootschapsbelasting 1996/97 heeft belanghebbende de met de verwerving van [A B.V.] samenhangende aankoopkosten ad ƒ 87.678,- ten laste van het resultaat over 1996/97 gebracht.

De Inspecteur heeft met dagtekening 27 februari 1999 een aanslag vennoot-schapsbelasting 1996/97 opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte.

2.4. Bij de aangifte vennootschapsbelasting 1997/98 zijn bovengenoemde aankoopkosten niet in aftrek gebracht.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2000 een aanslag vennoot-schapsbelasting 1997/98 opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte.

2.5. In de tweede helft van 2000 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld waarbij onder andere aan de orde is gesteld de door belanghebbende in aftrek gebrachte aankoopkosten.

In de afrondende bespreking op 23 november 2000 heeft de controlemedewerker belanghebbende medegedeeld dat de aankoopkosten niet in aftrek kunnen worden gebracht maar geactiveerd dienen te worden en onderdeel uitmaken van het fiscaal opgeofferd bedrag voor deze deelneming.

In het controlerapport, opgemaakt naar aanleiding van het boekenonderzoek, met dagtekening 8 februari 2001 is belanghebbende medegedeeld dat bovenbedoelde correctie zal worden aangebracht.

Met dagtekening 7 april 2001 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1996/97 opgelegd waarbij een correctie is aangebracht ten aanzien van de in aftrek gebrachte aankoopkosten deelneming.

Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag geen bezwaarschrift ingediend.

2.6. Belanghebbende heeft tegen de onder 2.4 genoemde aanslag vennootschapsbelasting 1997/98 een bezwaarschrift ingediend met dagtekening 11 april 2001. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende om boven-bedoelde aankoopkosten alsnog in aftrek te mogen brengen op het resultaat over 1997/98.

Het bezwaar is ingediend buiten de termijn van zes weken na dagtekening van de aanslag. Ten aanzien van deze termijnoverschrijding merkt de gemachtigde in het beroepschrift op:

“Nu het eerst bij navorderingsaanslag van 7 april 2001 over 1996/1997 is komen vast te staan dat de aankoopkosten van de deelneming in het jaar van aankoop (1996/1997) niet aftrekbaar waren doch geactiveerd dienden te worden, kan eerst na ontvangst van de – in mijn destijdse visie rechtmatige – navorderingsaanslag 1996/1997 een verdere verlaging van het belastbaar bedrag 1997/1998 worden bepleit. Het bezwaarschrift dient mitsdien ontvankelijk te worden verklaard”.

De Inspecteur heeft tot het moment van de mondelinge behandeling door dit Hof, nog geen uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingediende bezwaar.

2.7. De Inspecteur heeft ter zitting zijn primaire standpunt ingetrokken.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is thans nog het volgende in geschil:

primair: is belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar en – indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord –

subsidiair: kunnen de aankoopkosten ad ƒ 87.678,- gemaakt ter zake van de verwerving van [A B.V.] ten laste van het resultaat over 1997/98 worden gebracht.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift, aangezien men eerst na afloop van de bezwaartermijn tot het inzicht is gekomen dat men met succes het uitgangspunt van niet-aftrekbaarheid van de aankoopkosten deelneming zou kunnen aantasten.

Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting dat aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de opgelegde aanslag en vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar bedrag van ƒ 38.570.419,-.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de aanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft eerst na afloop van de daarvoor geldende termijn van zes weken bezwaar aangetekend tegen de aanslag vennootschapsbelasting 1997/98. Het bezwaar is derhalve niet tijdig ingediend.

4.2. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, geen omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

Het gegeven dat de Inspecteur eerst met dagtekening 7 april 2001 een navorde-ringsaanslag vennootschapsbelasting over het voorafgaand boekjaar 1996/97 heeft opgelegd waarbij de in aftrek gebrachte aankoopkosten zijn gecorrigeerd, kan niet als een zodanige omstandigheid dienen.

Zoals in het beroepschrift omschreven (“…in mijn destijdse visie rechtmatige – navorderingsaanslag 1996/1997…”) en ter zitting door gemachtigde bevestigd, past deze door de Inspecteur aangebrachte correctie geheel in de destijds heersende leer dat de aankoopkosten van een deelneming niet in aftrek kunnen worden gebracht in het jaar van aankoop maar geactiveerd dienen te worden en aldus onderdeel uitmaken van het fiscaal opgeofferd bedrag voor de deelneming.

Belanghebbendes stelling dat eerst na het opleggen van de navorderingsaanslag 1996/97 het mogelijk was om (alsnog) een bezwaar in te dienen tegen de aanslag 1997/98, is in dit licht bezien onbegrijpelijk en kan in ieder geval niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat in dezen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.3. Belanghebbende kan niet gevolgd worden in haar stelling dat men diende te wachten met het indienen van bezwaar tegen de aanslag 1997/98 totdat duidelijkheid was verkregen over het standpunt van de Inspecteur ten aanzien van de aftrekbaarheid van de aankoopkosten in het voorafgaande boekjaar. Een en ander laat immers onverlet dat belanghebbende tijdig bezwaar had kunnen aantekenen tegen de aanslag 1997/98.

Belanghebbende had dit bezwaar, ter behoud van rechten, immers al direct na het opleggen van de aanslag 1997/98 (met dagtekening 31 juli 2000) kunnen indienen. In ieder geval had van belanghebbende verwacht mogen worden dat bezwaar was ingediend na het eindgesprek (op 23 november 2000) toen duidelijkheid was verkregen over het standpunt van de Belastingdienst of anders uiterlijk op het moment van uitbrengen van het controlerapport (8 februari 2001) toen dit standpunt belanghebbende schriftelijk werd medegedeeld.

Door te wachten met het indienen van een bezwaarschrift tot het door de Inspecteur opleggen van de navorderingsaanslag op 7 april 2001, kan in redelijkheid niet meer worden gesproken van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.4. Belanghebbendes ter zitting ingenomen stelling dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding nu men eerst na afloop van de bezwaartermijn tot het inzicht is gekomen dat men met succes het (nog op 8 juli 1996 door de Hoge Raad bevestigde) uitgangspunt van niet-aftrekbaarheid van de aankoopkosten deelneming zou kunnen aantasten, kan het Hof niet volgen.

Allereerst merkt het Hof op dat deze stelling strijdig is met het eerder door belanghebbende ingenomen standpunt – zoals weergegeven onder 2.6 – dat bezwaar eerst mogelijk was nadat het voorafgaande jaar door de Inspecteur was afgewikkeld.

Vervolgens oordeelt het Hof dat een wijziging in de proceskansen bij belanghebbende die zich eerst na afloop van de bezwaartermijn voordoet, niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Tenslotte wijst het Hof de toelichting ter zitting dat men begin 2001 reeds voorzag dat de Hoge Raad op 24 mei 2002 zou ‘om gaan’, als volstrekt ongeloofwaardig van de hand. Belanghebbende heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat men (tegen de alom heersende opvatting in zoals ook ter zitting door gemachtigde bevestigd) kon voorzien dat de Hoge Raad op korte termijn een andersluidend standpunt zou gaan innemen – nog daargelaten dat een dergelijke inschatting die eerst na afloop van de bezwaartermijn is gemaakt evenmin kan dienen ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

4.5. Belanghebbendes verwijzing ter zitting, naar de resolutie van de Staatssecretaris van 25 maart 1991 (BNB 1991/142) inzake ambtshalve vermindering door de inspecteur, kan haar niet baten nu tegen de weigering van de Inspecteur om bedoelde resolutie in het onderhavige geval toe te passen, geen beroep open staat.

4.6. Belanghebbende is niet-ontvankelijk in haar bezwaar, het subsidiaire standpunt van belanghebbende behoeft geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur - nu deze ondanks belanghebbendes verzoek tot het moment van de mondelinge behandeling heeft geweigerd om uitspraak op bezwaar te doen zodat belanghebbende geen andere keuze had dan in beroep te komen bij het Hof - te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof heeft moeten maken.

Het Hof beperkt deze kosten, nu belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar bezwaar, tot het bedrag dat volgt uit Besluit proceskosten bestuursrecht zijnde 2 punten maal € 322,- maal wegingsfactor 1 ofwel € 644,-.

6. Beslissing

Het Hof:

– verklaart het beroep ongrond;

– handhaaft de aanslag zoals opgelegd door de Inspecteur met dagtekening 31 juli 2000

– gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 232,-;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,- en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 24 juni 2004 te Arnhem door mr. Van Amsterdam, voorzitter, mr. Van Schie, vice-president en mr. N.E. Haas, vice-president. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Vellema als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 24 juni 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten