Home

Gerechtshof Arnhem, 14-07-2004, AQ8937, 03-01968

Gerechtshof Arnhem, 14-07-2004, AQ8937, 03-01968

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
14 juli 2004
Datum publicatie
3 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ8937
Zaaknummer
03-01968
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 24

Inhoudsindicatie

Werknemer slaagt er niet in aannemelijk te maken dat door de werkgever een bedrag aan loonbelasting is voldaan zodat verrekening in zoverre niet aan de orde is.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01968 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994

nummer : [01.H46]

mondelinge behandeling : op 30 juni 2004 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 september 2003, nummer 38.532, BNB 2004/65, de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juli 2002, nummer 98/00482, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, vernietigd, alsmede de uitspraak van de Inspecteur. De Hoge Raad heeft het geding naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing en daarbij overwogen dat verwezen moet worden “(...) voor nader onderzoek van de vraag of door de vennootschap over 1994 – anders dan door verrekening van het bedrag van de haar opgelegde naheffingsaanslag – een bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen is voldaan en zo ja, tot welk bedrag.”

2. Belanghebbende heeft in een conclusie na verwijzing gesteld dat over het jaar 1995 door de vennootschap loonbelasting is afgedragen en dat door de Inspecteur hetzelfde bedrag is verrekend met aan de vennootschap terug te betalen omzetbelasting. De loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de loonbelasting) die over 1995 teveel is betaald kan worden verrekend met eventueel over 1994 nog verschuldigde loonbelasting. Tot dat bedrag kan dan alsnog verrekening met de over 1994 verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de inkomstenbelasting) plaatsvinden. Belang-hebbende heeft overigens niets naar voren gebracht waaruit blijkt dat de vennootschap een bedrag heeft voldaan in de in 1. bedoelde zin.

3. De Inspecteur heeft in zijn conclusie na verwijzing gemotiveerd weersproken dat de vennootschap over 1994 loonbelasting heeft voldaan in de zin als bedoeld in de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad.

4. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende niet aannemelijk dat door de vennootschap over 1994 – anders dan door verrekening van het bedrag van de haar opgelegde naheffingsaanslag – een bedrag aan loonbelasting is voldaan. Gelet op overweging 3.6. van het genoemde arrest van de Hoge Raad komt slechts een bedrag van ƒ 2.525 voor verrekening met de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting in aanmerking. Slechts in zoverre is het beroep gegrond.

5. Vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur kan, gelet op de beslissing van de Hoge Raad waarin die uitspraak reeds is vernietigd, achterwege blijven. Dit neemt echter niet weg dat het beroep gedeeltelijk gegrond is. Uit dien hoofde heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding. Het Hof merkt daarbij op dat het griffierecht reeds op grond van de vorenbedoelde uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch aan belanghebbende moet worden vergoed, welk gedeelte van de uitspraak ook na het arrest van de Hoge Raad in stand is gebleven. Belanghebbende heeft ter zitting aanspraak gemaakt op een vergoeding voor reiskosten en verletkosten voor het bijwonen van de zitting van 30 juni 2004, welke verletkosten door hem zijn begroot op € 104.

proceskosten:

Het Hof stelt belanghebbendes proceskosten, in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures en met inachtneming van het in 5. overwogene, in goede justitie vast op € 140 voor reis-, verblijf- en verletkosten.

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van € 12.975 (ƒ 28.595) onder verrekening van € 1.146 (ƒ 2.525) aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 140 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 14 juli 2004 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. T.J. Matthijssen en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 juli 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.