Home

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2004, AQ8946, 03-02339

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2004, AQ8946, 03-02339

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 juli 2004
Datum publicatie
3 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ8946
Zaaknummer
03-02339

Inhoudsindicatie

Afkoopsommen van een kaptiaalverzekering met lijfrenteclausule zijn volledig belast.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/02339 (inkomstenbelasting)

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

ambtenaar : Inspecteur/Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift

soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

jaar : 2000

mondelinge behandeling : op 24 juni 2000 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende, die is geboren in 1934, heeft in 1988 en in 1990 telkens koopsommen betaald voor kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule. In het jaar 2000 zijn aan hem ter zake van deze verzekeringen bedragen ineens van f 37.148 en f 9.672 uitbetaald.

2. Niet in geschil is dat de koopsommen in de jaren waarin zij zijn betaald als persoonlijke verplichting volledig aftrekbaar waren van het onzuivere inkomen.

3. Belanghebbende stelt dat hij in de tweede helft van 1988 na een jarenlang verblijf in Costa Rica in Nederland is teruggekeerd. Over dat jaar heeft hij geen aangifte gedaan, noch is hem een aanslag opgelegd. De in 1988 betaalde koopsom van f 16.812 is toen dus niet in aftrek gebracht. Hij had vernomen dat in dat geval te zijner tijd de uitkering onbelast zou zijn. Hij weet niet zeker of de in 1990 betaalde koopsom van f 5.000 als persoonlijke vermindering in aftrek heeft gebracht. Voorts stelt belanghebbende dat hij in 1999 telefonische informatie van de Belastingdienst heeft ontvangen die er eveneens op neer kwam, dat polissen waarvan de betaalde premie/koopsom niet was afgetrokken bij uitkering onbelast zouden zijn.

4. De Inspecteur heeft in het verweerschrift vermeld dat hij niet meer kan nagaan of belanghebbende indertijd de betaalde premies/koopsommen als persoonlijke verplichtingen in aftrek heeft gebracht omdat de Belastingdienst niet meer over de aangiften over die jaren beschikt.

5. De in het jaar 2000 ontvangen uitkeringen behoren op grond van het bepaalde in artikel 25, lid 1, aanhef en onderdeel g, en lid 10 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot de inkomsten uit vermogen. Het bedrag dat daarbij voor de belastingheffing in aanmerking moet worden genomen is in de wet gesteld op de afkoopsom voorzover deze de waarde van de tegenprestatie te boven gaat, verminderd met het bedrag dat indertijd bij de bepaling van het belastbare inkomen als premie in aanmerking kon worden genomen. Dit betekent dat, nu vaststaat dat de koopsommen in de jaren 1988 en 1990 als persoonlijke verplichting volledig aftrekbaar waren van het onzuivere inkomen, de afkoopsommen tot het volle bedrag belastbaar zijn.

6. Voor het geval in het jaar van betaling van de premie of koopsom deze niet ten laste van het inkomen is gebracht, is in de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën. van 29 juni 1990, nr. DB 90/3579, BNB 1990/341, onder voorwaarden goedgekeurd dat deze niet in aftrek gebrachte premie/koopsom wordt aangemerkt als premie/koopsom die niet op het inkomen in mindering kon worden gebracht. Bedoelde voorwaarden luiden:

a) dat de belastingplichtige aantoont dat de lijfrentepremies in het verleden niet op diens inkomen in mindering zijn gebracht, en

b) dat de belastingplichtige tegenover de Inspecteur aannemelijk maakt dat liet niet aftrekken niet is te wijten aan opzet of grove schuld, of wel dat niet welbewust is afgezien van aftrek van de premie.

7. De Inspecteur heeft bestreden dat belanghebbende heeft aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat hij de premies in het verleden niet op zijn onzuivere inkomen in mindering heeft gebracht. Het Hof kan niet anders dan de Inspecteur te volgen in dit standpunt. Belanghebbende heeft ter zake geen bewijs verschaft. Belanghebbende kan daardoor niet van de in de Resolutie gegeven goedkeuring profiteren.

8. Belanghebbende heeft gesteld dat aan hem door personen werkzaam bij de Belastingdienst informatie zou zijn verstrekt die erop neer kwam dat bij het niet aftrekken van een premie de later te ontvangen uitkering niet belast zou zijn. Nu de afkoopsommen toch zijn belast beroept hij zich op schending van het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur acht niet aannemelijk dat dergelijke inlichtingen aan belanghebbende zijn verstrekt.

9. Aan door een ambtenaar van de Belastingdienst verstrekte inlichtingen is de Inspecteur eerst gebonden indien:

a) deze zijn gegeven op grond van juiste informatie van de belastingplichtige,

b) de verstrekte inlichtingen niet zozeer in strijd zijn met een juiste toepassing van de wet dat degene aan wie de inlichtingen zijn verstrekt op de naleving daarvan kon en mocht rekenen, en

c) sprake is van schade aan de zijde van de belastingplichtige, anders dan de te betalen belasting.

10. Belanghebbende heeft tegenover de bestrijding door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde inlichtingen inderdaad aan hem zijn verstrekt. Ook is niet gebleken van in 9 hiervóór onder c bedoelde schade. Het beroep van belanghebbende op schending van het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

11. De verschuldigdheid van heffingsrente vloeit rechtstreeks voort uit de wet en is niet afhankelijk van het tijdstip waarop een aanslag wordt vastgesteld.

12. Belanghebbende heeft ter zitting zijn grief dat belastingheffing ten dele in het jaar 1999 had moeten plaatsvinden, laten vallen.

slotsom:

Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.

proceskosten:

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 8 juli 2004 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken door mr Röben voornoemd, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden, als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 juli 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.