Home

Gerechtshof Arnhem, 26-07-2004, AQ9975, 03-01697

Gerechtshof Arnhem, 26-07-2004, AQ9975, 03-01697

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 juli 2004
Datum publicatie
13 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AQ9975
Zaaknummer
03-01697
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Uitgaven voor het plaatsen van een maagballon in een privé-kliniek vormen in dit geval geen aftrekbare ziektekosten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 03/01697 (inkomstenbelasting)

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur) betreffende de hem voor het jaar 2001 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (nummer: [01.H.16]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 27.880.

1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 1 juli 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede [de Inspecteur].

1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

2. Feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2001) in dienstbetrekking werkzaam bij het Ministerie van Financiën. Hij vervult de functie van aanslagregelende ambtenaar bij de Belastingdienst te [Q].

2.2. Belanghebbende, geboren op 5 april 1958, kampt met gewichts-problemen. In 2001 woog hij 109 kilogram. Zijn lengte is 1.76 meter. Door zijn gewicht heeft belanghebbende pijn in de onderbuik. Hij heeft gepoogd door het volgen van een dieet en door fitnesstraining zijn lichaamsgewicht te verminderen. Dit is echter niet gelukt.

2.3. Belanghebbendes huisarts en een internist hebben belanghebbende geadviseerd te vermageren.

2.4. In 2001 heeft belanghebbende in de privé-kliniek “[a]” te [R] een ballon (“Bio Enterics Intragastic Balloon”) in zijn maag laten plaatsen – voor de duur van zes maanden – om zijn lichaamsgewicht terug te dringen. De hieraan verbonden, voor zijn rekening komende, kosten heeft belanghebbende als tot de buitengewone uitgaven te rekenen ziektekosten – tot een bedrag van € 1.790 - in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur genoemd bedrag niet in aftrek aanvaard. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar gemaakt.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aan bedoelde behandeling verbonden kosten als uitgaven wegens ziekte in aanmerking kunnen worden genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota. Daaraan hebben zij ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 26.090.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden – voorzover hier van belang – als uitgaven wegens ziekte aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen.

4.2. In het geval van belanghebbende, waarin weliswaar sprake is van zwaarlijvigheid maar kennelijk niet in die mate dat zulks – behoudens pijn in de onderbuik - heeft geleid tot (ernstige) lichamelijke en/of psychische klachten, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende aannemelijk geworden dat de door belanghebbende gekozen behandeling – het plaatsen van een ballon in de maag - vanuit medisch oogpunt was geboden. De hieraan verbonden uitgaven houden geen, althans onvoldoende, verband met een ziekte in de zin van de hiervóór onder 4.1 genoemde wetsbepaling. In zoverre heeft de Inspecteur dan ook terecht de door belanghebbende gevraagde aftrek niet toegestaan

4.3.1 Belanghebbende beroept zich – kennelijk in het kader van het gelijkheidsbeginsel – voorts op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 mei 2003, nr. CPP2003/795M, BNB 2003/262, waarin – in onderdeel 3.a.26 – is vermeld dat de kosten verbonden aan een laserbehandeling aan de ogen in een (privé)kliniek als buitengewone uitgaven aftrekbaar zijn omdat die behandeling in direct verband staat met de ziekte (oogafwijking).

4.3.2 Nu, zoals hiervóór in onderdeel 4.2 door het Hof is overwogen, belanghebbendes behandeling niet in direct verband staat met een ziekte, is zijn situatie niet vergelijkbaar met het zo-even genoemde geval van de laserbehandeling. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat reeds daarom niet op.

4.4. Belanghebbende heeft voorts nog aangevoerd dat de werkwijze van de Belastingdienst, waarbij de aangiften van de ambtenaren werkzaam bij het Ministerie van Financiën afwijkend worden behandeld ten opzichte van de aangiften van “normale burgers”, in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel. De aangiften van deze ambtenaren worden immers, aldus belanghebbende, altijd handmatig behandeld terwijl de aangiften van de “normale burgers” in beginsel geautomatiseerd worden afgedaan. Dit betekent, aldus nog steeds belanghebbende, dat indien – bijvoorbeeld – zijn buurman de onderhavige aftrekpost in diens aangifte zou hebben opgevoerd deze niet zou zijn gecorrigeerd terwijl zulks bij hem, als belastingambtenaar, wel het geval is.

4.5. In dit verband is het volgende van belang. Van schending van het gelijkheidsbeginsel, als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, kan sprake zijn indien – kort gezegd –: (1) de Inspecteur een beleid voert dat leidt tot een begunstigende behandeling van belastingplichtigen; (2) ten aanzien van (een) bepaalde belastingplichtige(n) sprake is van een “oogmerk tot begunstiging” of (3) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Bij toepassing van laatstbedoelde regel gaat het erom of in de meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven (anders dan op grond van beleid). Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient deze – in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen door het bestuursorgaan gevolgde – gedragslijn ook in het geval van belanghebbende te worden gevolgd.

4.6. Van de door belanghebbende geschetste werkwijze van de Belasting-dienst kan niet worden gezegd dat deze leidt tot een van de wet afwijkende, begunstigende, behandeling van belastingplichtigen – op het punt van de door belanghebbende opgevoerde kosten – die is terug te voeren op een beleid van de fiscus dan wel op een “oogmerk tot begunstiging”. Nu belanghebbende voorts geen concrete – onder het ambtsgebied van de Inspecteur vallende – gevallen heeft genoemd, waarin – als gevolg van bedoelde werkwijze – een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, kan ook niet worden gezegd dat in dezen de zogenoemde meerderheidsregel is geschonden. Reeds hierom faalt ook het in dit kader gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.7. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 26 juli 2004 te Arnhem door mr. Den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Leij als griffier.

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Het lid van voormelde kamer,

(R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 juli 2004

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.