Home

Gerechtshof Arnhem, 23-09-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV5014 AR3607, 02-00413

Gerechtshof Arnhem, 23-09-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BV5014 AR3607, 02-00413

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 september 2004
Datum publicatie
11 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR3607
Zaaknummer
02-00413

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/Premie Waz.

De waardeontwikkeling van onroerende zaken in het verleden vormt geen maatstaf voor het schatten van de restwaarde van een kantoorruimte.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 02/00413

U i t s p r a a k

op het bij één beroepschrift ingestelde beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 (hierna: de aanslag inkomstenbelasting) alsmede de aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 1999 (hierna: de aanslag premie Waz).

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De aanslag inkomstenbelasting is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.648. De aanslag premie Waz is berekend naar een premie-inkomen van ƒ 77.425.

1.2. Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen afzonderlijk bezwaar gemaakt en is blijkens het verslag van de hoorzitting van 25 september 2001 op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting gehoord. Het verslag behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting bij de bestreden uitspraak verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.563. De aanslag premie Waz heeft de Inspecteur verminderd tot een naar een premie-inkomen van ƒ 76.316.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 12 mei 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 12 mei 2004, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren op 2 november 1962 en is gehuwd. Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een financieel administratief adviesbureau. De werkzaamheden worden verricht vanuit een kantoorruimte bij de eigen, in 1999 gebouwde woning. Het kantoorgedeelte is als ondernemingsvermogen aangemerkt. De voortbrengingskosten van de kantoorruimte zijn f. 46.000, de waarde van de aan de kantoorruimte toe te rekenen ondergrond bedraagt f. 17.500. Belanghebbende heeft de kantoorruimte in 1999 in gebruik genomen.

2.2. In zijn aangifte Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen/Premie Waz 1999 heeft belanghebbende een bedrag van f. 23.000 opgevoerd als willekeurige afschrijving op de kantoorruimte, zijnde 50% van de voortbrengingskosten. Daarbij heeft hij de restwaarde van de kantoorruimte gesteld op nihil.

2.3. Naar aanleiding van de bevindingen bij een boekenonderzoek heeft de Inspecteur onder meer de willekeurige afschrijving gecorrigeerd met f. 11.500. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de restwaarde van de kantoorruimte gesteld moet worden op 50% van de voortbrengingskosten, zijnde f. 23.000 (exclusief ondergrond).

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is enkel nog in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de restwaarde van de kantoorruimte terecht op 50% van de voortbrengingskosten heeft gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. De waarde-ontwikkeling van de ondergrond speelt in de onderhavige zaak geen rol. Voorts is in geschil of de Inspecteur bij het aanbrengen van de onderhavige correctie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

3.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat op basis van het voorzichtigheidsbeginsel de restwaarde van de kantoorruimte bij een geschatte gebruiksduur van 25 jaar op nihil mag worden gesteld.

Subsidiair is belanghebbende van mening dat er in dit geval sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. In afwijking van de andere gevallen die ressorteren onder deze Inspecteur heeft de Inspecteur enkel met betrekking tot de zaak van belanghebbende de restwaarde van de onroerende zaak reeds bij ingebruikneming, op grond van de door hem in de toekomst verwachte waardestijging van onroerend goed, gesteld op 50 percent en niet zoals in het overgrote deel van gelijke gevallen op 10 percent. Hem is dit gegeven bekend uit zijn financiële adviespraktijk. Ter zitting heeft belanghebbende daaraan nog toegevoegd dat in die andere hem bekende gevallen een restwaarde van 10% gebruikelijk is.

3.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat een restwaarde niet een voor altijd onveranderlijke grootheid is en dat, mede gelet op de waarde-ontwikkeling op de onroerende zakenmarkt van de afgelopen jaren de restwaarde van het kantoorgedeelte gesteld moet worden op 50 percent van de voortbrengingskosten. Hij verwijst voor zijn standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 2 januari 1958, nummer 13 379, BNB1958/56 en de uitspraak van het Hof Arnhem van 15 mei 2002, nummer 00/01063, V-N 2002/34.2.1. Hij bestrijdt dat hij heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd gesteld dat de hoge willekeurige afschrijving in de aangifte van belanghebbende hem was opgevallen. Het was in 1999 op zijn eenheid geen beleid om in alle aangiften correcties aan te brengen op de restwaarde van onroerende zaken waarop werd afgeschreven. Hij kan ook niet zeggen of dit bij alle in dat jaar uitgevoerde boekenonderzoeken is gebeurd.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 8.035 en tot vermindering van de aanslag premie Waz tot een naar een premie-inkomen van ƒ 64.816. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De restwaarde is de waarde die het bedrijfsmiddel onder gebruikelijke omstandigheden naar verwachting zal hebben op het moment dat het de verwachte nutprestaties heeft geleverd en het in de onderneming niet langer bruikbaar is. Bij de ingebruikneming van een bedrijfsmiddel waarop gedurende een lange periode zal worden afgeschreven past volgens de regels van goed koopmansgebruik voorzichtigheid bij het schatten van de restwaarde.

4.2. Het gaat naar het oordeel van het Hof, zeker bij een verwachte levensduur van 25 jaar of meer, te ver om bij de ingebruikneming van een onroerende zaak voor de te maken schatting van de restwaarde zich in hoofdzaak te baseren op de waardeontwikkeling van onroerende zaken in het verleden, zoals de Inspecteur voorstaat. Indien in de loop van de gebruiksperiode blijkt van een aanmerkelijk veranderde restwaarde welke redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd, kan alsdan aanpassing van de jaarlijkse afschrijving worden bezien.

4.3. In het onderhavige geval is sprake van een kantoorgedeelte van een woning dat tot het ondernemingsvermogen behoort. De verwachte gebruiksduur is 25 jaar of meer. Een restwaarde van nihil, zoals belanghebbende verdedigt, acht het Hof niet reëel. De woning annex kantoorruimte die belanghebbende in 1999 heeft laten bouwen is geheel naar de eisen van de tijd gebouwd en voorzien van het eigentijds comfort. Een geschatte restwaarde van ten minste 10 percent na 25 jaar van het kantoorgedeelte, zoals belanghebbende subsidiair verdedigt, acht het Hof redelijk.

4.4. Nu belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft bevestigd voor het jaar 1999 een willekeurige afschrijving van 50% te willen hanteren, volgt het Hof dat percentage. Dat brengt mee dat de afschrijving van het kantoorgedeelte over 1999 f. 20.700 (50% van (f. 46.000 -/- f. 4.600)) beloopt. Het belastbaar inkomen en het premie-inkomen WAZ moeten daarom met f 9.200 worden verminderd.

4.5. Belanghebbendes beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel behoeft geen behandeling meer.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) maal

€ 322 maal wegingsfactor 1 ofwel € 644.

Belanghebbendes reiskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 16.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart belanghebbendes beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken;

- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een met een bedrag van f. 9.200 aan afschrijvingskosten en overigens met handhaving van de elementen van de aanslag;

- vermindert de aanslag premie Waz tot een naar een premie inkomen van f. 67.116 (f. 76.316 -/- f. 9.200);

- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 29;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 660, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 23 september 2004 door door mr. Röben, vice-president, als voorzitter, mr. Ettema en mr. Beelen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(J.J. Gankema) (Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 september 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– de naam en het adres van de indiener;

– de dagtekening;

– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.