Home

Gerechtshof Arnhem, 05-10-2004, AR4824, 02-02258

Gerechtshof Arnhem, 05-10-2004, AR4824, 02-02258

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
5 oktober 2004
Datum publicatie
2 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR4824
Zaaknummer
02-02258
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:41, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27b

Inhoudsindicatie

Verzetschrift.

Nu een V.o.f. van ex-echtgenoten slechts de helft van het verschuldigde griffierecht heeft voldaan, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

vijfde enkelvoudige belastingkamer

nummer 02/02258

Uitspraak op verzet

1. De uitspraak waarvan verzet

Het verzetschrift van v.o.f. [X] gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende), is ontvangen op 18 november 2003.

Het richt zich tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer van dit hof van 7 november 2003 op het beroep van belanghebbende. Een fotokopie van die uitspraak, waarbij belanghebbende in zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard, is aan deze uitspraak gehecht.

2. Behandeling van het verzet

Tot de stukken waarop het hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat behoort het beroepschrift van belanghebbende.

Namens belanghebbende is het hof bericht dat geen mondelinge behandeling van het verzet wordt gewenst.

3. De vaststaande feiten

3.1. Bij brief van 22 mei 2003 is belanghebbende door de griffier er van op de hoogte gesteld dat in verband met het instellen van het onderhavige beroep griffierecht van € 218 is verschuldigd.

3.2. Op 17 juni 2003 is op de rekening van de gerechten € 109 bijgeschreven. Bij brief van 17 juni 2003 heeft [A] – als één van de twee firmanten van belanghebbende – het hof medegedeeld dat zij de helft van het verschuldigde griffierecht heeft voldaan en dat [B], haar ex-echtgenoot, het resterende deel van het verschuldigde griffierecht dient te betalen.

3.3. De griffier heeft bij schrijven van 18 juni 2003 aan [A] medegedeeld dat de nota griffierecht door of namens de v.o.f., dient te worden voldaan. In deze brief is vermeld dat:

“Nu slechts de helft van het griffierecht is voldaan, zal aan belanghebbende – v.o.f. [X] – binnen afzienbare tijd een aanmaning voor het resterende bedrag worden toegezonden. Het hof kan niet treden in het vraagstuk of en op welke wijze het totaal bedrag binnen de v.o.f. over de onderscheidene vennoten wordt verdeeld. Van belang is dat het griffierecht wordt voldaan”.

3.4. Bij aangetekend schrijven van 27 juni 2003, gericht aan het door belanghebbende in haar beroepschrift vermelde adres [a-weg 1, postcode te Z], heeft de griffier van het hof belanghebbende in verband met het onderhavige beroep er op gewezen dat deze ter zake van het instellen van het beroep nog een resterend bedrag aan griffierecht van € 109 is verschuldigd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

"Het bedrag dient uiterlijk 25 juli 2003 op die bankrekening te zijn bijgeschreven, danwel contant (…) te zijn betaald, anders kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Het gerechtshof zal het beroep dan niet in behandeling nemen".

4. Beoordeling van het verzet

4.1. Voor de beantwoording van de vraag of het griffierecht tijdig is betaald, is doorslaggevend het tijdstip waarop het bedrag van het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van het gerecht (artikel 8:41, tweede lid, van de Awb).

4.2. Het griffierecht diende uiterlijk op 25 juli 2003 op de bankrekening van de gerechten te zijn bijgeschreven. Op 17 juni 2003 is € 109 - zijnde de helft van het verschuldigde griffierecht - op de rekening van de gerechten bijgeschreven.

4.3. In de onder 3.3 vermelde brief van 18 juni 2003 heeft de griffier belanghebbende er op gewezen dat het hof niet kan treden in het vraagstuk of en op welke wijze het totaal bedrag binnen de v.o.f. over de onderscheidene vennoten wordt verdeeld, maar dat van belang is dat het griffierecht wordt voldaan.

4.4. Uit een onderzoek dat het hof heeft ingesteld bij de centrale boekhouding van de gerechten in het arrondissement Arnhem is gebleken dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht op 25 juli 2003 nog niet volledig op de rekening van de gerechten is bijgeschreven. Het griffierecht is derhalve niet tijdig voldaan.

4.5. Nu het griffierecht niet tijdig is voldaan en de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden voor het niet volledig betalen van het griffierecht niet de conclusie rechtvaardigen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.6. Het verzet van belanghebbende is derhalve ongegrond.

5. Beslissing

Het gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan op 5 oktober 2004 door mr. J.B.H. Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(D.N.N. Jansen) (J.B.H. Röben)

De beslissing is aangetekend per post verzonden op 5 oktober 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– de naam en het adres van de indiener;

– de dagtekening;

– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.