Home

Gerechtshof Arnhem, 10-11-2004, AR6526, 03-00419

Gerechtshof Arnhem, 10-11-2004, AR6526, 03-00419

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 november 2004
Datum publicatie
29 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR6526
Formele relaties
Zaaknummer
03-00419
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 52a, Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 53a

Inhoudsindicatie

Accijns.

Het ontbreken van een naheffingstijdvak op een naheffingsaanslag in de accijns leidt tot vernietiging van die aanslag aangezien het tijdvak een wezenlijk onderdeel vormt van de aanslag.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 03/00419

U i t s p r a a k

op het beroep van V.O.F. [X] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane district [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de accijns, kenmerk [.../98].

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 november 1998 een naheffingsaanslag in de accijns van overige alcoholhoudende producten opgelegd van ƒ 34 027 aan accijns met een verhoging van honderd percent, waarvan de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Het bezwaar daartegen is bij uitspraak van de Inspecteur van 1 maart 1999 op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen is belanghebbende in beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden, dat bij schriftelijke uitspraak van 7 december 2001, nr. 178/99, de voormelde uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.

1.2. Op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden heeft de Hoge Raad bij arrest van 28 februari 2003, nr. 37 899, die uitspraak vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

1.3. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid tot het nemen van een schriftelijke conclusie na verwijzing, waarvan over en weer kopieën zijn doorgezonden.

1.4. Na bij brieven van de griffier van 6 juli 2004 te zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling door dit Hof op 16 september 2004, hebben beide partijen nadere stukken met bijlagen ingezonden, waarvan eveneens over en weer kopieën zijn doorgezonden. Bij die mondelinge behandeling zijn gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].

1.5. De notities van de pleidooien die de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur ter zitting hebben gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

2. De vaststaande feiten

Als vaststaand kan worden aangenomen hetgeen in de voormelde uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden onder 2.2 tot en met 2.7 is vermeld.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven –

3.3.1. namens belanghebbende:

3.3.1.1. De facturen van [A] zijn niet in deze naheffingsaanslag te begrijpen. Belanghebbende dreef immers een snackbar voordat zij café/bistro [a] dreef. Zij deed dit onder de vergunning die op naam stond van [A].

3.3.1.2. [A] was altijd lijfelijk aanwezig in de periode 1993-1995. Hij heeft ook altijd zelf de drank in Duitsland gehaald.

3.3.1.3. Mocht de naheffingsaanslag gehandhaafd worden, dan moet toch de verhoging worden gematigd.

3.3.2. en namens de Inspecteur:

3.3.2.1 Hij heeft geen probleem meer met de ontvankelijkheid van het bezwaar.

3.3.2.2 De strafrechtelijke vervolging die naar aanleiding van het FIOD-onderzoek tegen de firmanten was ingesteld, is geseponeerd. Hij kent de reden daarvan niet. De verweten gedraging is thans administratief beboet door de verhoging van de nageheven accijns. Onbekend is of dit ook met loon- en/of omzetbelasting zo is gegaan.

3.3.2.3 Belanghebbende is een café gaan drijven in april 1997. Dat café heette tot dusver [b], evenals in 1993-1995.

3.3.2.4 De accijnzen kunnen volgens de artikelen 52a en 53a van de Wet op de accijns ook tijdstipbelastingen zijn. In zo’n geval kan het tijdstip niet op het aanslagbiljet worden vermeld.

3.3.2.5 Uit de hele communicatie tijdens de verhoren had belanghebbende kunnen weten dat is nageheven over 2¼ jaar.

3.3.2.6 De gegevens van de tweede naheffingsaanslag zijn niet aan belanghebbende verstrekt omdat dat niet mocht.

3.4. Belanghebbende verzoekt in beroep de naheffingsaanslag te vernietigen.

3.5. De Inspecteur concludeert – naar het Hof verstaat – nader tot vernietiging van zijn uitspraak, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en handhaving van de naheffingsaanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof volgt partijen in hun nader eensluidende opvatting dat het bezwaar, als voldoende gemotiveerd, alsnog ontvankelijk moet worden verklaard.

4.2. Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 20 december 1978, nr. 18 960 (BNB 1979/111*), en 6 oktober 1993, nr. 28 752 (BNB 1995/99c*), maakt de vermelding van het tijdvak van naheffing op het aanslagbiljet hiervan een zo wezenlijk onderdeel uit, dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de naheffingsaanslag worden begrepen, en is dit slechts anders indien de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van naheffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust.

4.3. De naheffingsaanslag vermeldt in het geheel geen tijdvak van naheffing.

4.4. De aanhef luidt:

Op 28 november 1997 heeft u van de douanepost [Z] onder kenmerk [D.01] een naheffingsaanslag accijns ontvangen ten bedrage van ƒ 44 752,–. Deze naheffingsaanslag is opgemaakt naar aanleiding van het voorlopige rapport van de F.I.O.D van 11 november 1997. De F.I.O.D. heeft inmiddels het onderzoek definitief afgerond. Uit het onderzoek is gebleken dat u meer accijnsgoederen in andere Lidstaten heeft gekocht , zonder de in Nederland verschuldigde accijns te voldoen, dan waarvan in het voorlopige rapport is uitgegaan. Ik heb daarom besloten over het meerdere een naheffingsaanslag op te leggen.

4.5. De bedoelde rapporten van de FIOD maken deel uit van de gedingstukken in de na verwijzing gelijktijdig behandelde beroepszaak (hofkenmerk 03/00420) betreffende de onder 4.4 kennelijk bedoelde naheffingsaanslag, die is opgelegd met kenmerk [D.01]. De directeur van de voormelde eenheid van de Belastingdienst heeft niet eerder dan bij brief van 4 december 2000 aan het Openbaar Ministerie, Fraude-unit Oost, verzocht om in een fiscale procedure gebruik te mogen maken van het proces-verbaal alsmede het aanvullend proces-verbaal met dossiernummer 97/912 tegen belanghebbende. In de desbetreffende brief van de directeur is voorts onder meer vermeld:

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen accijns opgelegd op basis van de in dit opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen en aangetroffen facturen. Voor de onderbouwing van de naheffing accijns en de daarbij opgelegde verhoging ter zitting zijn deze onderdelen van het PV onontbeerlijk.

Op 20 december 2000 heeft de Inspecteur aan de voorzitter van de belastingkamer van het gerechtshof te Leeuwarden, naar aanleiding van de op 7 december 2000 gehouden mondelinge behandeling aldaar, de opgevraagde FIOD-rapporten, alsook overzichten en kopieen van rekeningen en facturen toegezonden. Daarbij gevoegd is het op de voormelde brief van 4 december 2000 gestelde antwoord waarbij de gevraagde toestemming is verleend, ‘waaruit blijkt dat toestemming voor het inzage geven in de stukken pas recentelijk door de OvJ is gegeven.’

4.6. Uit een en ander moet worden opgemaakt dat ook belanghebbende niet vóór 4 december 2000 – en derhalve eerst ruim twee jaren na het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag – kennis heeft kunnen nemen van het voorlopige FIOD-rapport.

4.7. In dit geval is dan ook geen sprake van een situatie die op één lijn zou zijn te stellen met de uitzondering waarop de hiervoor onder 4.2 aangehaalde arresten het oog hebben.

5. Slotsom

Het beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak en de naheffingsaanslag kunnen niet in stand blijven.

6. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures (van 22 december 1993, Stb. 1993, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 22 december 1997, Stb. 764, op de behandeling van dit beroep ook na cassatie en verwijzing als voormeld van toepassing gebleven krachtens artikel V van de wet van 29 oktober 1998, Stb. 621) en in samenhang met het gelijktijdig behandelde beroep met kenmerk 03/00420 waarin na cassatie en verwijzing heden eveneens schriftelijk uitspraak wordt gedaan te berekenen op: ½ x (beroepschrift [1], schriftelijke inlichtingen [0,5], verschijnen mondelinge behandeling Leeuwarden [1], schriftelijk gevoelen [0,5], verschijnen nadere mondelinge behandeling Leeuwarden [0,5], conclusie na verwijzing [0,5] en verschijnen mondelinge behandeling Arnhem [1], totaal) 5 punten à € 322,18 x 2 (factor belang) x 1 (factor samenhang)= € 1 610,92.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

– verklaart het bezwaar ontvankelijk;

– vernietigt de naheffingsaanslag;

– gelast de Staat aan belanghebbendes gemachtigde het door hem gestorte griffierecht van € 38,57 (ƒ 85) te vergoeden;

– veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1 610,92, te vergoeden door de Staat.

Aldus gedaan te Arnhem op 10 november 2004 door mr. Ettema, voorzitter, mr. Röben en mr. Monsma. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

(W.J.N.M. Snoijink) (C.M. Ettema)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 november 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.