Home

Gerechtshof Arnhem, 10-11-2004, AR6531, 03-01153

Gerechtshof Arnhem, 10-11-2004, AR6531, 03-01153

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 november 2004
Datum publicatie
29 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR6531
Zaaknummer
03-01153
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Havengeld.

Het aanknopen bij het maximale tonnage van een schip in het kader van het heffen van havengeld kan door de beugel.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01153

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling WOZ, Belastingen en Verzekeringen van de gemeente Hengelo (O) (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag Havengeld van de gemeente Hengelo (O).

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Met dagtekening 2 april 2003 is aan belanghebbende een aanslag Havengeld 2003 van de gemeente Hengelo (O) met aanslagnummer [01] opgelegd ten bedrage van € 266,18 (inclusief BTW).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tiende enkelvoudige kamer van het Hof van 5 februari 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar].

1.5. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt. Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de Ambtenaar gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

1.6. Aan het slot van genoemde mondelinge behandeling heeft het lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer aan partijen meegedeeld de zaak ter verdere behandeling te zullen doorverwijzen naar de meervoudige belastingkamer. Partijen hebben daarop te kennen gegeven ermee in te stemmen dat de meervoudige kamer uitspraak doet zonder nadere mondelinge behandeling van de zaak

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 februari 2004, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het motorschip [x]. Het schip is bestemd voor vervoer van goederen. Volgens de meetbrief heeft het schip een maximaal laadvermogen van afgerond 1.864 ton. De onderhavige aanslag is aan belanghebbende opgelegd ter zake van het op 4 maart 2003 gebruik maken van het voor de openbare dienst bestemde gemeentelijke vaarwater en van de diensten die in verband daarmee door of vanwege de gemeente zijn verleend. Vanwege de toegestane diepgang in het Twentekanaal mag het schip van belanghebbende afladen tot maximaal 1.600 ton.

2.2. In de Verordening op de heffing en invordering van Haven- en Kadegelden 2003 van de gemeente Hengelo (O) (hierna: de Verordening) is – voor zover hier van belang is – het volgende bepaald:

“Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. (...).

2. (...).

3. (...).

4. waterverplaatsing: de in volumen uitgedrukte waterverplaatsing bij de grootste toegelaten diepgang van het vaartuig, volgens een geldige meetbrief;

5. reis: het binnenkomen en ligplaats kiezen van een vaartuig in en weer verlaten van het gemeentelijk vaarwater tussen km. 42.644 en 44.660;

6. (...)

enz.

Artikel 3

Belastbaar feit

Onder de naam ‘havengeld’ wordt een recht geheven voor het gebruik van het voor de openbare dienst bestemde gemeentelijke vaarwater en voor het genot van de diensten die in verband daarmee worden verleend.

Artikel 4

Belastingplicht

Belastingplichtige is de schipper, gezagvoerder, eigenaar, beheerder of gebruiker van elk vaartuig, dat gebruik maakt van gemeentelijk vaarwater.

Artikel 7

Maatstaf van heffing

1. Het havengeld wordt geheven naar het aantal kubieke meters waterverplaatsing.

2. Indien per vaartuig en per reis het gewicht van de geloste of geladen goederen niet meer dan de helft van het laadvermogen van het vaartuig bedraagt, en het een deellading is en het verblijf niet langer duurt dan vier uren wordt het havengeld in afwijking van het bepaalde in het eerste lid geheven naar de helft van het aantal kubieke meters waterverplaatsing.

3. (...)

4. (...)”

2.3. In de bij de Verordening behorende Tarieventabel is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“Hoofdstuk 1 Havengeld

1.1 Het havengeld bedraagt behoudens het bepaalde in de hierna volgende artikelen, per kubieke meter waterverplaatsing of gedeelte daarvan (excl. BTW):

1.1.1 per reis of gedeelte daarvan € 0,12

1.1.2 (...)”

2.4. De waterverplaatsing als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Verordening bedraagt volgens de meetbrief van de ms Curata 1.864 ton.

Het bedrag van de onderhavige aanslag bedraagt derhalve:

1.864 x € 0,12 = € 223,68

BTW 19% € 42,50

€ 266,18.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of toepassing van de in artikel 7, eerste lid, van de Verordening genoemde maatstaf van heffing in verbinding met het in artikel 2, vierde lid, van de Verordening genoemde forfait ertoe heeft geleid dat in dezen sprake is van een onredelijke en/of willekeurige belastingheffing, hetgeen belanghebbende stelt en de Ambtenaar betwist.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting van 5 februari 2004 toegevoegd hetgeen staat vermeld in het proces verbaal van het verhandelde ter zitting dat aan deze uitspraak is gehecht.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag, kennelijk tot € 228,48. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende voert aan dat door de diepgangbeperking in het Twentekanaal – de enig mogelijke aanvoerroute naar de haven van Hengelo – haar motorschip [x] nooit meer dan 1.600 ton lading in Hengelo kan aanleveren. Nu volgens de in artikel 2, vierde lid, van de Verordening genoemde meetbrief het maximale tonnage van haar schip evenwel 1.864 bedraagt en de maatstaf van heffing op basis van dat maximum wordt berekend, is de onderhavige heffing volgens haar onredelijk.

Deze opvatting wordt door het Hof niet gedeeld.

4.2. De maatstaf van heffing in de Verordening komt, anders dan belanghebbende betoogt, het Hof niet als onredelijk en/of willekeurig voor. De omstandigheid dat in artikel 7, tweede lid, van de Verordening is voorzien in een uitzonderingsgeval op de forfaitair bepaalde heffingsmaatstaf doet daaraan niet af. De Ambtenaar heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat het in- en uitvaren van het gemeentelijk vaarwater kosten, met name kosten voor het uitbaggeren en op diepte houden van de haven en de kosten van de beschoeiing in de haven veroorzaakt. Voorts acht het Hof aannemelijk dat, naar de Ambtenaar heeft gesteld, grotere schepen – los van hun belading – meer waterverplaatsing met zich brengen en aldus meer kosten veroorzaken.

4.3. Met betrekking tot de keuze van het forfait in artikel 2, vierde lid, van de Verordening heeft de Ambtenaar ter zitting van 5 februari 2004 aangevoerd dat uitvoeringstechnische overwegingen de keuze daarvoor mede hebben bepaald. Niet kan worden gezegd, mede gelet op de op dit punt aan de gemeentelijke wetgever toekomende ruime beoordelingvrijheid, dat deze overwegingen iedere redelijkheid ontberen.

Nu de uitvoerbaarheid van de regeling de keuze voor het forfait heeft bepaald, vormt de enkele omstandigheid dat het forfait – naar zijn aard – een zekere ruwheid in zich heeft, geen reden voor ingrijpen door de belastingrechter.

4.4. Belanghebbende heeft ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie moeten leiden dat toepassing van de in de Verordening vervatte heffingsmaatstaf leidt tot een onredelijke en/of willekeurige heffing van havengelden waarop de wetgever met de toekenning van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad.

4.5. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 10 november 2004 door mr R. den Ouden, voorzitter, en dr. mr. A.M. van Amsterdam en prof. mr. J.A, Monsma, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

(J.L.M. Egberts) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 november 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

– de naam en het adres van de indiener;

– de dagtekening;

– de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

– de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.