Home

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2004, AR6538, 04-00365

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2004, AR6538, 04-00365

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 november 2004
Datum publicatie
29 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR6538
Zaaknummer
04-00365

Inhoudsindicatie

Ziekenfondswet.

Bij het bepalen van de vraag of een belanghebbende verplicht is verzekerd voor de ziekenfondswet kunnen schattingen van het inkomen worden herzien tot aan de peildatum 1 oktober.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tiende enkelvoudige belastingkamer

nummer 04/00365

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : verklaring ziekenfondsverzekering zelfstandigen 2004

nummer : [01]

mondelinge behandeling : op 25 oktober 2004 te Arnhem

Waarbij verschenen : [belanghebbende, diens gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Belanghebbende is in 2002 - in het verband van een vennootschap onder firma – gestart met het drijven van een onderneming (een verzekerings- en financieel advieskantoor). Op 8 juli 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende een zogenoemde “Opgaaf startende onderneming” ingediend bij de Inspecteur, waarin een geschat inkomen van belanghebbende voor 2002 is vermeld van € 50.000. Op basis van dit geschatte inkomen is belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 niet als verzekerde voor de Ziekenfondswet (hierna: de Wet) aangemerkt. Op 26 augustus 2003 heeft belanghebbendes gemachtigde vervolgens een “schattingsformulier voor ondernemers” ingediend bij de Inspecteur, waarin voor het jaar 2002 een geschat (box I)inkomen is vermeld van € 20.000. Met dagtekening 10 oktober 2003 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 20.000. Op 5 januari 2004 heeft belanghebbende voor 2002 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Daarbij is een belastbaar inkomen aangegeven van € 26.934. De op 2 april 2004 gedagtekende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is overeenkomstig deze aangifte vastgesteld. Belanghebbende heeft in 2002 geen zogenoemde box II en/of box III inkomsten genoten.

2. Belanghebbende is verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

3. Ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Wet is gedurende een kalenderjaar verzekerd de zelfstandige die – voorzover hier van belang – een toetsinkomen heeft dat (voor 2004) niet meer bedraagt dan € 20.800. Wijzigingen in het inkomen die door de inspecteur van de rijksbelastingdienst na 1 oktober worden vastgesteld blijven buiten beschouwing (artikel 3d, derde lid, van de Wet).

4. Het vierde lid van artikel 3d van de Wet voorziet erin dat bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het toetsinkomen in aanmerking wordt genomen en dat nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van onder meer het eerste lid van artikel 3d van de Wet.

5. Uit artikel 3, eerste lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling) volgt dat voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Wet ten aanzien van degene die – zoals belanghebbende - in het jaar 2002 zelfstandige is geworden, voor het jaar 2004 in aanmerking wordt genomen het inkomen over het jaar 2002. Volgens het tweede lid van genoemd artikel 3 is het bepaalde in artikel 2, derde tot en met zesde lid, van de Regeling van overeenkomstige toepassing op het eerste lid van artikel 3 van de Regeling. De peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige voor het tweede tot en met het vijfde jaar is telkens 1 oktober (artikel 3, tweede lid, van de Regeling). In het onderwerpelijke geval geldt derhalve als peildatum 1 oktober 2003.

6. In artikel 2, derde tot en met het zesde lid, van de Regeling is een zogenoemd “afpelsysteem” opgenomen. Volgens dat systeem dient in een geval als het onderhavige te worden uitgegaan van het laatste door de belastingplichtige – vóór de peildatum - aan de Inspecteur opgegeven geschatte inkomen voor het betreffende jaar.

7. Nu het laatste door belanghebbende vóór de peildatum – 1 oktober 2003 – aan de Inspecteur opgegeven geschatte inkomen € 20.000 bedraagt, derhalve onder de grens van € 20.800, en belanghebbende ook overigens aan de in artikel 3d, eerste lid, van de Wet vervatte voorwaarden voldoet, heeft de Inspecteur belanghebbende terecht als verzekerde voor de Wet aangemerkt.

8. De stelling van belanghebbende dat de Wet en de daarop gebaseerde Regeling niet erin voorzien dat wordt teruggekomen van eerdere schattingen is onjuist. In artikel 2, vijfde lid, van de Regeling ligt immers besloten dat een belastingplichtige kan terugkomen van eerdere door hem gedane schattingen, zij het dat nieuwe na de peildatum gedane schattingen buiten beschouwing dienen te blijven.

9. De stelling van belanghebbende dat de schatting van € 20.000 berust op een vergissing, acht het Hof – mede gelet op het aangegeven en vastgestelde inkomen van € 26.934 – niet aannemelijk.

10. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet evenmin af aan de hiervóór in onderdeel 7 vermelde conclusie.

11. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 8 november 2004 door mr. Den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer.

De beslissing is op dezelfde datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Van der Leij als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

Het lid van de voormelde kamer,

(R. den Ouden)

De griffier is verhinderd dit proces-verbaal mede te ondertekenen.

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.