Home

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2004, AR6540, 03-02523

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2004, AR6540, 03-02523

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 november 2004
Datum publicatie
29 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR6540
Zaaknummer
03-02523
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting.

Hoewel er abusievelijk een onjuiste aangifte overdrachtsbelasting is gedaan door het notariskantoor is er geen sprake van een beboetbare betalingsverzuim nu het juiste bedrag tijdig is gestort op de bankrekening van de fiscus.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/2523

U i t s p r a a k

op het beroep van [X-1] en [X-2] (hierna: belanghebbenden) te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] op het bezwaarschrift van nader te noemen notariskantoor betreffende na te melden opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan [X-1] is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak te [Z] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd onder gelijktijdige afgifte van een boetebeschikking voor een verzuimboete van € 646,-.

1.2. Tegen de boetebeschikking is bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de boetebeschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbenden zijn tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Tot de gedingstukken behoort voorts de door de gemachtigde van belanghebbenden, ter zitting aan het Hof overgelegde enig vervaardigde exemplaar van de pleitnotitie. Ten behoeve van de Inspecteur is geen kopie van de pleitnotitie gemaakt, omdat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard hieraan geen behoefte te hebben.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2004 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [notaris A te Z, als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede de Inspecteur].

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbenden hebben op 1 september 2003 door aankoop verkregen, een woning gelegen aan de [a-weg 1 te Z]. De aankoop en overdracht is door notaris [A te Z] vastgelegd in een notariële akte waarvan een kopie als bijlage aan het beroepschrift is toegevoegd.

2.2. Notaris [A] heeft, namens belanghebbenden, op 5 september 2003 aangifte overdrachtsbelasting gedaan ter zake van bovengenoemde verkrijging, door het aanbieden van de akte ter registratie.

2.3. Overeenkomstig artikel 21a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen, is aan de voet van de akte een door notaris [A] ondertekende voetverklaring opgenomen.

De voetverklaring (in de vorm van een met behulp van een stempel aangebrachte standaardtekst met ruimte voor het handmatig invullen van een geldbedrag) vermeldt een bedrag van € 4.355,- aan ter zake van de verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting. Per abuis is dit bedrag (overeenkomend met de afgesproken vergoeding voor de bij de aankoop van de woning overgenomen roerende zaken) in de voetverklaring opgenomen in plaats van de daadwerkelijk verschuldigde € 17.287,-.

2.4. Op 10 september 2003 is door notaris [A] een bedrag van € 17.287,- (onderdeel uitmakend van een groter bedrag waarmee naast de onderhavige overdrachtsbelasting tevens alle andere door de notaris over een periode van twee weken voorafgaande aan deze datum te betalen belasting is voldaan) overgemaakt naar de bankrekening van de belastingdienst.

De betreffende bankrekening staat op naam van de belastingdienst. Nadat het totaalbedrag op bedoelde bankrekening was bijgeschreven kon notaris [A] niet meer over het bijgeschreven bedrag beschikken.

2.5. De Ontvanger der rijksbelastingen heeft op enig moment na ontvangst van bovengenoemd totaalbedrag, een gedeelte van dit totaalbedrag tot een hoogte van € 4.355,- toegerekend aan de onderhavige aangifte overdrachtsbelasting.

De Ontvanger heeft voor deze toerekening en interne (boekhoudkundige) verwerking gebruik gemaakt van de van de Inspecteur ontvangen geregistreerde akte met voetverklaring alsmede van een aan notaris [A] door de belastingdienst toegekend nummer, door partijen aangeduid als het ‘rekening-courant nummer’.

2.6. Na terugontvangst van de geregistreerde akte op 7 november 2003 is door de boekhouder van notaris [A] (bij de administratieve verwerking van enerzijds het bedrag zoals vermeld in de voetverklaring ad € 4.355,- en anderzijds het op 10 september 2003 aan de belastingdienst overgemaakte en al eerder aan [X-1] doorbelaste bedrag ad € 17.287,-) geconstateerd dat in de voetverklaring van de akte en daarmee in de aangifte ten onrechte een bedrag van € 4.355,- is vermeld aan ter zake van de verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting.

2.7. Op 14 november 2003 is, na voorafgaand telefonisch overleg met de belastingdienst, de akte door notaris [A] opnieuw ter registratie aangeboden, met een aangepaste voetverklaring waarin opgenomen het correcte bedrag van € 17.287,- aan verschuldigde overdrachtsbelasting.

2.8. De Inspecteur heeft vervolgens (voor het verschil tussen de aangegeven € 4.355,- en de verschuldigde € 17.287,-) met dagtekening 21 november 2003 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd voor een bedrag van € 12.932,-.

2.9. Gelijktijd met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur, op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vanwege een betalingsverzuim een boetebeschikking afgegeven.

De verzuimboete is daarbij vastgesteld, onder toepassing van § 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 inzake de vrijwillige verbetering, op 5% van de naheffingsaanslag, zijnde een bedrag van € 646, -.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht een verzuimboete van vijf procent heeft opgelegd ter zake van een betalingsverzuim. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting, naast hetgeen in de voornoemde pleitnotitie is vermeld, nog toegevoegd (zakelijk weergegeven):

gemachtigde:

- hij trekt het verwijt aan de Inspecteur van detournement de pouvoir in ;

de Inspecteur:

- hij neemt aan dat de desbetreffende zogenoemde rekening courant op naam van de belastingdienst staat;

- de notaris heeft in ieder geval geen beschikkingsmacht over de bedragen die op deze rekening mochten staan;

- niettemin heeft de notaris door storting op deze rekening niet bevrijdend betaald, voor zover het deel van de betaling voor de Ontvanger niet kenbaar was aan de hand van de voetverklaring.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat (zoals onder 2.3. omschreven) door het per abuis vermelden van het bedrag van € 4.355,- in de voetverklaring in plaats van de ter zake van de verkrijging daadwerkelijk verschuldigde € 17.287,- door notaris [A] een onjuiste aangifte overdrachtsbelasting is gedaan.

4.2. De onderhavige verzuimboete ziet echter niet op een door notaris [A] ingediende onjuiste aangifte. De AWR voorziet niet in een (verzuim)boete bij het doen van een onjuiste aangifte voor aangiftebelastingen zoals de overdrachtsbelasting.

4.3. De onderhavige verzuimboete is opgelegd voor een betalingsverzuim, omdat de Inspecteur van opvatting is dat de verschuldigde overdrachtsbelasting niet volledig is betaald nu de Ontvanger (zoals onder 2.5. omschreven) slechts een bedrag van € 4.355,- heeft herkend en aangemerkt als betaling voor de verschuldigde overdrachtsbelasting. De verzuim-boete is opgelegd op grond van artikel 67c van de AWR onder toepassing van § 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

Artikel 67c van de AWR bepaalt (voor zover hier van belang):

1. Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4 537 kan opleggen.

4.4. De gemachtigde heeft echter in zowel zijn brief van 10 december 2003 als in het beroepschrift gesteld en zulks herhaald tijdens de zitting, daarin nimmer weersproken door de Inspecteur, dat hij op 10 september 2003 de verschuldigde overdrachtsbelasting ad € 17.287,- (onderdeel uitmakend van een groter totaalbedrag waarmee notaris [A] een aantal belastingschulden in één betaling heeft voldaan) heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer van de belastingdienst.

Tussen partijen is niet in geschil dat de desbetreffende bankrekening op naam staat van de belastingdienst, dat genoemd (totaal)bedrag kort na 10 september 2003 is bijgeschreven op de bankrekening van de belastingdienst, en dat notaris [A] hierna niet meer kon beschikken over het aldus gestorte bedrag.

4.5. Nu aldus is komen vast te staan dat notaris [A] de verschuldigde overdrachtsbelasting ad € 17.287,- daadwerkelijk en bovendien tijdig (zijnde binnen de termijn van één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, zoals bepaald in artikel 19, derde lid van de AWR) heeft betaald, is er geen sprake van een betalingsverzuim en mist artikel 67c van de AWR derhalve toepassing, zodat de Inspecteur ten onrechte de onderhavige verzuimboete heeft opgelegd.

4.6. De stelling van de Inspecteur dat er desondanks sprake is van een betalingsverzuim omdat de Ontvanger van het ontvangen totaalbedrag in zijn administratie slechts een bedrag van € 4.355,- heeft afgezonderd en administratief verwerkt, kan het Hof niet volgen.

Uit de toelichting van de Inspecteur ter zitting begrijpt het Hof dat de Ontvanger aan de hand van de ingediende aangiften het ontvangen totaalbedrag opsplitst en vervolgens toerekent aan diverse ingediende aangiften en aldus zijn interne administratie op orde brengt. Na verwerking van de diverse betalingen resteert vervolgens een bedrag van € 12.932,- zijnde het verschil tussen de reeds door de Ontvanger verwerkte € 4.355,- en de daadwerkelijk ontvangen € 17.287,-. Dit verschil komt overeen met het bedrag van de opgelegde naheffingsaanslag.

Het is dan aan de Ontvanger (overeenkomstig artikel 7 § 1, onderdeel 1, van de Leidraad Invordering 1990 inzake de ‘ongerichte betaling’) om bij notaris [A] te informeren naar het doel en de aard van deze betaling waarna het restantbedrag ad € 12.932,- alsnog aan de onderhavige overdrachtsbelastingschuld kan worden toegerekend.

De omstandigheid dat de Ontvanger de ontvangen € 17.287,- niet (direct) in volle omvang heeft herkend en aangemerkt als betaling voor de verschuldigde overdrachtsbelasting vindt weliswaar in eerste instantie zijn oorzaak in de fout in de door notaris [A] ingediende aangifte, maar leidt niet tot een te beboeten betalingsverzuim.

4.7. De stelling van de Inspecteur dat er desondanks sprake is van een betalingsverzuim, omdat de Ontvanger van het ontvangen totaalbedrag slechts een bedrag van € 4.355,- heeft doorgeboekt naar een andere bankrekening, acht het Hof eveneens onjuist.

Zo er al sprake is van het door de Ontvanger overmaken van binnengekomen gelden op andere bankrekeningnummers (al dan niet op naam gesteld van de belastingdienst) kan dat belanghebbenden niet worden tegengeworpen. Belanghebbenden zijn gehouden om tijdig de overdrachtsbelastingschuld te voldoen op een door de belastingdienst aangegeven bankrekeningnummer en zijn niet verantwoordelijk voor een vervolgens door de Ontvanger doorboeken van (een gedeelte van) deze gelden op andere bankrekeningen.

4.8. De stelling van de Inspecteur dat de overdrachtsbelasting niet volledig is betaald omdat belanghebbenden met het overmaken van het bedrag van € 17.287,- zoals onder 4.4. omschreven nog niet bevrijdend hebben betaald, kan het Hof evenmin volgen nu de Inspecteur deze stelling niet nader heeft onderbouwd.

Gemachtigde heeft namens belanghebbenden het verschuldigde bedrag overgemaakt op een rekening bestemd voor girale betaling en een geldige uitsluiting van deze rekening door de belastingdienst - zoals bedoeld in artikel 114 BW boek 6 - is gesteld noch gebleken.

4.9. Het beroep is gegrond.

5. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbenden zijn in overeenstemming met het Besluit proces-kosten bestuursrecht te berekenen op € 644,- (2 punten maal € 322 maal de wegingsfactor 1).

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

- vernietigt de boetebeschikking;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31,-;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,- en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 8 november 2004 te Arnhem door mrs Van Amsterdam, voorzitter, N.E. Haas, vice-president en H.Röben, vice-president. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Aalbersberg als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(L.A. Aalbersberg) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 8 november 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.