Home

Gerechtshof Arnhem, 16-11-2004, AR7244, 02-03563

Gerechtshof Arnhem, 16-11-2004, AR7244, 02-03563

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 november 2004
Datum publicatie
13 december 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR7244
Zaaknummer
02-03563
Relevante informatie
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 1, Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 13

Inhoudsindicatie

BPM.

Nu de door belanghebbende met een van een handelaarskenteken voorziene Porsche gemaakte rit zakelijk was, is ten onrechte BPM nageheven.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Derde meervoudige belastingkamer

nummer 02/03563

U i t s p r a a k

op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Douane [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende een aan hem opgelegde naheffingsaanslag Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De naheffingsaanslag met dagtekening 17 mei 2002 betreft een te betalen bedrag van € 35.085 bestaande uit een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen van € 23.390 en een vergrijpboete van 50% ten bedrage van € 11.695. De naheffingsaanslag is opgelegd in verband met het gebruik op de openbare weg van een personenauto, merk Porsche, type 996 Cabriolet, kenteken [00-AA-11].

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 6 november 2003 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [de Inspecteur]. De Inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen. Belanghebbende heeft zich daarover kunnen uitlaten. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt tot de gedingstukken gerekend.

1.5. Het Hof heeft de behandeling ter zitting geschorst en belanghebbende verzocht om schriftelijk inlichtingen te verstrekken. De Inspecteur is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de door belanghebbende verstrekte inlichtingen te reageren. De schriftelijke inlichtingen van belanghebbende alsmede de schriftelijke reactie van de Inspecteur worden tot de gedingstukken gerekend.

1.6. Met dagtekening 29 juli 2004 heeft de Inspecteur nadere stukken bij het Hof ingediend welke door het Hof ter kennisneming aan belanghebbende zijn gezonden. Met dagtekening 2 augustus 2004 heeft belanghebbende nog nadere schriftelijke stukken bij het Hof ingediend welke ter kennisneming aan de Inspecteur zijn gezonden. Alle voornoemde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.

1.7. De tweede mondeling behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 2 september 2004 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [de Inspecteur]. De Inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen. Belanghebbende heeft zich daarover kunnen uitlaten. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend. Tijdens de zitting heeft de Inspecteur nog een verklaring van één van de betrokken douane-ambtenaren overgelegd, alsmede een plattegrond van [Q/R]. Belanghebbende heeft zich hierover kunnen uitlaten. Ook deze stukken worden tot de gedingstukken gerekend. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt tot de gedingstukken gerekend.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende, woonachtig aan de [a-weg 1, postcode te Z], drijft sinds 1 augustus 1996 een onderneming in gebruikte personenauto's onder de handelsnaam [A] aan het adres [b-weg 2, postcode te S].

2.2. Tot de bedrijfsvoorraad van de onderneming behoort de onder 1.1. genoemde Porsche. Voor de desbetreffende personenauto is geen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.

2.3. De Belastingdienst/Douane post [P]-Surveillance heeft op 23 augustus 2001 omstreeks 18.45 uur geconstateerd dat belanghebbende met genoemde Porsche op de openbare weg geparkeerd stond, ter plaatse genaamd Boulevard Scheveningen gelegen binnen de gemeente 's-Gravenhage, waarbij het motorrijtuig was voorzien van het Nederlandse handelaarskenteken [00-AA-11]. Bij navraag door de betrokken douane-ambtenaren heeft belanghebbende het volgende verklaard:

“Ik sta hier op een eventuele koper genaamd [B] te wachten, hij heeft alleen net gebeld dat hij niet kan komen.”

Belanghebbende werd op dat moment vergezeld door een vrouw, die plaats had op de bijrijderstoel van de auto. Bij visitatie van de auto door de douane-ambtenaren bleek dat daarin verschillende attributen voor het vervaardigen van een zogenoemde joint lagen waaronder lange vloei, filters en cannabis.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een door [B] ondertekende verklaring (dagtekening 28 november 2003) welke de volgende inhoud heeft:

“Er is aan mij, [B, geboren op .... wonende aan de b-weg 2 te T], gevraagd of ik een verklaring wilde afleggen i.v.m. een telefonische afspraak op 23 augustus 2001.

Deze afspraak was er om een Porsche 996 van [A te Q] te bekijken.

Ik doe al jaren zaken met de broer van [X] zodoende was ik op de hoogte dat [X] een Porsche te koop had.

Eind van de middag heb ik hem opgebeld om te vragen naar deze auto, omdat [X] zei dat hij in de buurt van Scheveningen was, en ik daar later ook een afspraak in de buurt had hebben wij op de Boulevard te Scheveningen afgesproken. Doordat mijn eerdere afspraak niet doorging en de prijs achteraf ook niet zo interessant was heb ik [X] gebeld om te zeggen dat het niet doorging. Dit moet om ongeveer 18.45 uur geweest zijn, de verbinding werd verbroken eerst dacht ik dat hij dit zelf deed omdat hij misschien kwaad was maar later heb ik begrepen dat zijn batterij van de telefoon leeg was.

Het komt inderdaad voor dat autohandelaren met een wat duurdere auto een rondje maken zoals dit in vaktermen heet.

Daardoor spreek je ook vaak af op een plaats die door beide bekend is, als er onderweg iemand belt.

Ik ben bereid om deze verklaring onder ede te doen als u daar op staat hoewel ik hoop dat dit niet nodig is daar ik een druk bezet man ben. Aldus naar waarheid te hebben opgemaakt.

Hoogachtend [B]”.

Belanghebbende heeft verklaard dat hij deze verklaring heeft getypt waarna deze door betrokkene is ondertekend.

Tot de gedingstukken behoort voorts een afschrift van een rijbewijs (nr. [01]) ten name van [B, geboren op .... en woonachting aan de b-weg 2 te R].

2.5. De betreffende Porsche is door belanghebbende inmiddels aan een inwoner van Duitsland verkocht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht een beroep heeft gedaan op een vrijstelling van belasting ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet BPM 1992.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben opgemerkt, wordt verwezen naar de ter zake opgemaakte en aan deze uitspraak gehechte processen-verbaal.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet BPM 1992 wordt onder meer vrijstelling van BPM verleend voor personenauto's en motorrijwielen waarvoor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, of artikel 38, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is of wordt opgegeven.

4.2. Tot de kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet behoort het zogenoemde handelaarskenteken (FH, HF of HA) ex artikel 3 van het Kentekenreglement 1994.

4.3. Blijkens artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement mag bij het voeren van een handelaarskenteken met de betrokken personenauto uitsluitend gebruik van de openbare weg worden gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf casu quo van degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven. Naar onder meer blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 1999, nr. HR 930-97-V, gepubliceerd in VR 1999/75, moet deze bepaling aldus worden gelezen dat een handelaarskenteken slechts gebruikt mag worden voor een rit met een motorvoertuig die verband houdt met de werking, verkoop of aflevering van het motorvoertuig dat van het handelaarskenteken is voorzien. Het geschil scharniert derhalve rond de beantwoording van de vraag omtrent de aard van het gebruik van de Porsche op 23 augustus 2001 aan de Boulevard te Scheveningen.

4.4. Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft aangevoerd dat de betreffende autorit betrekking had op bedrijfsactiviteiten te weten het ontmoeten van een mogelijke klant die geïnteresseerd was om de auto te kopen. Belanghebbende heeft deze intentie ondersteund met de verklaring van [B] als bedoeld onder 2.4. Genoemd persoon had hem in Scheveningen vervolgens gebeld met de mededeling dat hij de afspraak niet kon nakomen. Daarna wilde belanghebbende genoemd persoon terugbellen maar bleken de batterijen van zijn mobiele telefoon leeg te zijn. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij op 23 augustus 2001 in Den Haag meerdere bedrijven heeft bezocht met het doel de Porsche te verkopen.

4.5. De Inspecteur bestrijdt de opvatting van belanghebbende. Hij acht de verklaring van voormelde [B] niet geloofwaardig. Naar de mening van de Inspecteur is er op genoemde dag (23 augustus 2001) niet uitsluitend sprake geweest van zakelijk gebruik van de Porsche maar is deze, gezien de aanwezigheid van een vrouw op de bijrijderstoel van de auto en de in de auto waargenomen attributen voor het vervaardigen van een joint, mede voor privé-doeleinden gebruikt. De verklaringen van belanghebbende inzake de lege batterijen van de mobiele telefoon en het bezoek aan meerdere autobedrijven in Den Haag op 23 augustus 2001 acht de Inspecteur niet aannemelijk.

4.6. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de verklaring van [B] als vermeld onder 2.4. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rit met de Porsche naar Scheveningen verband hield met een mogelijke verkoop van deze auto aan genoemde [B].

De Inspecteur heeft voornoemde verklaring weliswaar in twijfel getrokken maar heeft dit niet nader onderbouwd. Ook de aanwezigheid van een bijrijder in de Porsche alsmede persoonlijke bezittingen behoeven het gebruik van de auto voor een zakelijke rit niet in de weg te staan. Daarnaast hebben de douane-ambtenaren niet visueel geconstateerd dat belanghebbende te Scheveningen privé-activiteiten beoefende. Zij hebben belanghebbende uitsluitend gecontroleerd op het moment dat hij aan de Scheveningense Boulevard in de geparkeerde Porsche zat. Mitsdien acht het Hof het beweerde gebruik voor bedrijfsactiviteiten (afspraak met klant) door belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 45 (zijnde reis- en verblijfkosten).

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– verklaart het beroep gegrond;

– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;

– vernietigt de naheffingsaanslag BPM;

– vernietigt de boetebeschikking;

– gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 45 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 16 november 2004 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, prof. mr. dr. J.A. Monsma en prof. mr. G.Th.K. Meussen, raadsheren. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

(A. Vellema) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 november 2004

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.