Home

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2004, AS2095, 03-00163

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2004, AS2095, 03-00163

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 december 2004
Datum publicatie
12 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AS2095
Zaaknummer
03-00163
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229b

Inhoudsindicatie

Leges.

De vraag of een gemeente het in de gemeentewet opgenomen winstverbod heeft overtreden dient te worden beoordeeld op het niveau van de legesverordening en niet op het niveau van de afzonderlijke diensten.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/00163

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Wisch

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : leges 1999

Mondelinge behandeling : 1 juli 2004 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de verweerder].

gronden:

1) De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad op de zitting van de tiende enkelvoudige belastingkamer van het Hof op 1 juli 2004. Het lid van die kamer heeft de zaak naar aanleiding van geconstateerde onduidelijkheden aangehouden voor inlichtingen en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer in verband met mogelijke strijdigheid van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 1997, zoals gewijzigd bij raadsbesluit van 3 december 1998 (hierna: de Verordening) met artikel 229b van de Gemeentewet.

Partijen hebben aan het slot van die mondelinge behandeling te kennen gegeven ermee in te stemmen dat het Hof – na het afronden van de onder 2 genoemde inlichtingenronde – uitspraak doet zonder nadere mondelinge behandeling van de zaak.

2) Na voornoemde zitting, heeft tussen partijen een schriftelijke inlichtingenuitwisseling plaatsgevonden.

3) Gehoord het voorlopig oordeel en de daartoe strekkende vragen van het Hof heeft belanghebbende ter voornoemde zitting zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel (te weten dat andere gemeenten voor bouwvergunningen lagere leges berekenen) laten vallen en tevens verklaard dat hij zich kan verenigen met de berekeningswijze als zodanig van de bouwleges, derhalve inclusief de kosten van het bodemonderzoek en de publicatiekosten.

Voorts heeft belanghebbende geen belang (meer) bij het in zijn beroepschrift vervatte betoog dat de leges tot een te hoog bedrag (ƒ 7.282,58, gebaseerd op een bedrag van ƒ 322.456,33) zijn vastgesteld nu verweerder deze - na het instellen van het beroep - nader heeft vastgesteld op ƒ 6.036,61, gebaseerd op de werkelijke bouwkosten ad ƒ 252.473,33 (exclusief b.t.w.).

Nu belanghebbende de bouwkosten in zijn in 1999 ingediende aanvraag voor een bouwvergunning heeft geraamd op het hogere bedrag van ƒ 360.000, de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel voor de berekening van het basistarief en het welstandstarief uitgaan van de geraamde bouwkosten en de berekeningwijze zelf niet in geschil is, zijn de leges eerder te laag dan te hoog berekend.

4) In beroep is derhalve nog slechts in geschil of:

- het besluit waarbij de verschuldigde bouwleges zijn vastgesteld wegens overschrijding van de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn, moet worden vernietigd;

- de Verordening in strijd komt met artikel 229b van de Gemeentewet.

5) Het besluit waarbij de bouwleges in rekening zijn gebracht, dateert van 20 juni 2000. Op het door belanghebbende tegen dit besluit op 3 juli 2000 ingediende bezwaarschrift is namens verweerder eerst op 11 december 2002 uitspraak gedaan. Vaststaat dat verweerder de voor het belastingrecht geldende, in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde beslistermijn van een jaar, en zelfs de in het tweede lid van dat artikel bedoelde verlenging van de termijn, heeft overschreden en derhalve te laat uitspraak heeft gedaan. De omstandigheid dat niet tijdig uitspraak is gedaan leidt echter niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg dat het besluit moet worden vernietigd. Daarvoor is geen steun te vinden in het recht. Een dergelijke sanctie zou belanghebbende ook niet in een betere positie brengen aangezien de vernietiging van het besluit ertoe zou leiden dat een nieuw besluit zou moeten worden genomen dat alsdan niet eerder tot stand was gekomen dan de aangevochten uitspraak op bezwaar en dit nieuwe besluit – naar mag worden aangenomen – inhoudelijk ook niet zou afwijken van die uitspraak. Onder omstandigheden kan de overschrijding van de beslistermijn er wel toe leiden dat het bevoegde orgaan wordt veroordeeld in de proceskosten die een belanghebbende in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zie Hoge Raad 8 oktober 2004, nr. 38.440 (NTFR 2004/1612).

6) Met zijn stelling dat de hem in rekening gebrachte leges niet hoger mogen zijn dan de kosten van de dienstverlening heeft belanghebbende – desgevraagd ter zitting van 1 juli 2004 – verklaard daarmee te willen aangeven dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet neergelegde voorschrift dat de geraamde baten niet mogen uitgaan boven de geraamde lasten ter zake en dat die toets per afzonderlijke dienst en niet op het niveau van alle in de Verordening geregelde diensten moet plaatsvinden.

7) Verweerder heeft bij zijn verweerschrift een opgave verstrekt van de geraamde opbrengsten van de leges 1999 en de daar tegenoverstaande kosten, die heeft gediend als toelichting op het voornoemde raadsbesluit van 3 december 1998. Blijkens die opgave zijn de opbrengsten en kosten van de verschillende diensten ter zake waarvan leges verschuldigd is, als volgt gespecificeerd:

Opbrengsten Kosten

Leges burgerzaken ƒ 267.750 ƒ 585.653

Leges burgerlijke stand ƒ 28.560 ƒ 98.000

Leges naturalisatie ƒ 7.500 ƒ 9.808

Leges bouwvergunningen ƒ 510.000 ƒ 416.542

Leges bestemmingsplannen ƒ 15.000 ƒ -

Leges inlichtingen kadaster ƒ 1.500 ƒ 111.391

Totaal ƒ 833.560 ƒ 1.277.598

Uit het vorenstaande blijkt dat de onderhavige Verordening niet in strijd komt met artikel 229b Gemeentewet behoudens wanneer – zoals belanghebbende bepleit - ervan zou moeten worden uitgegaan dat elke in de Verordening

geregelde dienst afzonderlijk moet worden getoetst, in welk geval deze alleen op het onderdeel bouwleges onverbindend zou zijn.

10) In zijn arrest van 7 mei 2004, nr. 37.375, gepubliceerd in VN 2004/24.26 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de Verordening Zeehavengeld 1990 van de gemeente Rotterdam geoordeeld dat het Hof er bij de berekening van het in artikel 229b Gemeentewet vermelde maximum terecht vanuit is gegaan dat alle geraamde baten en alle geraamde lasten ter zake in de berekening moeten worden betrokken. Dit brengt mee dat wanneer – zoals te dezen – in een Verordening – verschillende belastbare feiten zijn opgenomen de in artikel 229b Gemeentewet neergelegde toets op het niveau van de Verordening en niet op het niveau van de daarin geregelde afzonderlijke diensten moet worden toegepast. Het Hof ziet geen aanleiding om voor een Legesverordening waarin verschillende belastbare feiten zijn geregeld anders te oordelen dan voor voornoemde Verordening Zeehavengeld, waarin zulks ook het geval was. Het beroep is in zoverre niet gegrond.

11) Het beroep treft doel gelet op de onder 3 vermelde verlaging van de leges tot een bedrag van ƒ 6.036,61.

proceskosten:

Nu het beroep gedeeltelijk gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en stelt deze op € 120 (€ 15 reis en verblijfkosten en 3 uur à € 35 = € 105 aan verletkosten).

beslissing:

Het Gerechtshof;

- verklaart het beroep gegrond.;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de factuur zoals deze ambtshalve door verweerder is verminderd tot

een bedrag van ƒ 6. 036,61

- gelast dat de gemeente Wisch aan belanghebbende vergoedt het door deze ter

zake van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag

van € 120 en wijst de gemeente Wisch aan als de rechtspersoon die

deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.

Aldus gedaan op 1 december 2004 door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr.drs. R.F.C. Spek, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.