Home

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2004, AS2113, 03-00522

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2004, AS2113, 03-00522

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 december 2004
Datum publicatie
12 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AS2113
Zaaknummer
03-00522
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 27

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Herzieningsbeschikking WOZ vernietigd wegens het ontbreken van een “nieuw feit”.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/00522

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X]

Te : [Z]

Verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Twenterand

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : herzieningsbeschikking waardevaststelling ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het tijdvak 1 januari 2001 t/m 31 december 2004 d.d. 31 oktober 2001

Nummer : [01]

Mondelinge behandeling : op 17 november 2004 te Arnhem

Waarbij verschenen : namens belanghebbende, [A], alsmede [de heffingsambtenaar]

gronden:

1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-weg 1 te Z] bestaande uit een woning, garage, kantoor, werkplaats, magazijn, shop en benzinepompstation (hierna: het object).

2. Bij de WOZ-beschikking van 15 maart 2001, beschikkingsnummer 21804 is de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op ƒ 220.000. Deze waardevaststelling is op 31 oktober 2001 door de heffingsambtenaar herzien bij beschikkingsnummer 22023, waarbij de waarde van het object is vastgesteld op ƒ 608.000. Tegen het opleggen van de herzieningsbeschikking heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar gemaakt.

3. In geschil is of de herzieningsbeschikking bevoegdelijk is genomen.

4. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij meent dat het belanghebbende kenbaar was dat de in de eerste beschikking vervatte waardevaststelling veel te laag was. Hij baseert deze mening op het feit, dat bij de beschikking voor het voorgaande WOZ-tijdvak 1997-2000 de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 1994 op

ƒ 235.000 is vastgesteld. Door het tijdsverloop van vijf jaar tussen de beide waardepeildata (1994 en 1999) lag een waardestijging voor de hand. Nu in de WOZ-beschikking van 15 maart 2001 geen hogere, maar een lagere waarde is vermeld, had belanghebbende moeten beseffen dat een fout was gemaakt.

5. Belanghebbende bestrijdt deze opvatting. Naar zijn mening is er geen sprake van een nieuw feit dan wel een kenbare schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing.

6. De fout in de eerste WOZ-beschikking is, zo blijkt uit het betoog van de heffingsambtenaar, ontstaan bij de aanlevering van de waardegegevens door het taxatiebureau aan de gemeente. Het taxatiebureau, dat in opdracht van de gemeente taxaties heeft uitgevoerd, heeft bij het geautomatiseerd aanleveren van de waardegegevens van belanghebbende een onjuiste WOZ-objectnummer ingetoetst. De bij dit WOZ-objectnummer behorende waarde van ƒ 220.000 is daardoor ten onrechte aan het onderhavige object toegekend. Zonder nadere toetsing worden de door het taxatiebureau aangeleverde gegevens door de Gemeente overgenomen op de WOZ-beschikkingen.

7. Nadat de WOZ-beschikkingen zijn verzonden past de Gemeente een controle toe. Daarbij worden de WOZ-waarden van onroerende zaken uit een voorgaand tijdvak vergeleken met de WOZ-waarden in het nieuwe tijdvak. Bij grote afwijkingen in positieve of negatieve zin vindt een nader onderzoek plaats. Bij deze controle is gebleken dat de fout zoals die hiervoor onder 6. is omschreven, is gemaakt.

8. Artikel 27, eerste lid, van de Wet WOZ bepaalt, dat de gemeenteambtenaar een vastgestelde beschikking kan herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld. Een feit dat de gemeenteambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren. In de memorie van toelichting bij de wet van 15 december 1994, Stb. 874, houdende algemene regels inzake de waardering van onroerende zaken (Kamerstukken II 1992/93, 26 885, nr. 3, blz. 20) is vermeld:

"Voor een dergelijke herziening wordt dezelfde eis gesteld als voor het opleggen van een navorderingsaanslag in art. 16, eerste lid, AWR, namelijk het aanwezig zijn van een (nieuw) feit. (…) Voor het antwoord op de vraag of een herziening van de aanvankelijk op een te laag bedrag vastgestelde waarde geoorloofd is, is het college van burgemeester en wethouders gebonden aan dezelfde normen als die in het fiscale recht gelden ten aanzien van de mogelijkheid tot navorderen op grond van art. 16, eerste lid, AWR. De aldaar gevormde jurisprudentie, met inbegrip van de daarin aangebrachte verzachting van de vereisten voor navordering als sprake is van een voor de belanghebbende kenbare schrijf- of tikfout, dan wel een daarmee gelijk te stellen fout, is van overeenkomstige toepassing op de herziening van de waardevaststellingsbeschikking. Een herziening van de beschikking zal derhalve uitsluitend plaats kunnen vinden in geval van een duidelijk voor belanghebbende kenbare fout in de beschikking, zodat hij daaraan niet het vertrouwen kan ontlenen dat het college van burgemeester en wethouders heeft willen beslissen als uit de beslissing te lezen is, dan wel indien het college achteraf de beschikking krijgt over een gegeven dat het tijdens het nemen van de beschikking redelijkerwijs niet behoefde te kennen."

9. Uit hetgeen hiervoor onder 6. en 7. is omschreven volgt, dat de heffingsambtenaar zonder controle de door het taxatiebureau aangeleverde gegevens heeft opgenomen in de WOZ-beschikking. Pas na het vaststellen van de WOZ-beschikkingen vindt een controle plaats op mogelijke afwijkingen, welke controle ook aan de vaststelling van de beschikkingen vooraf had kunnen worden uitgevoerd. Daarmee heeft de gemeente welbewust het risico aanvaard dat onjuiste WOZ-beschikkingen worden vastgesteld en kan niet gesproken worden van een vergissing. Van een discrepantie tussen wat de heffingsambtenaar wilde en wat in de WOZ-beschikking is vastgelegd, is geen sprake (Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37 570, BNB 2003/345* en Hoge Raad 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351*).

10. Gelet op het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende en dienen de uitspraak op bezwaar en de herzieningsbeschikking te worden vernietigd.

proceskosten:

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en stelt deze op € 644 ter zake van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1).

beslissing:

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de herzieningsbeschikking;

- gelast dat de gemeente Twenterand aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29, en

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 en wijst de gemeente Twenterand aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.

Aldus gedaan op 1 december 2004 door mr. De Kroon, voorzitter, mr. Den Ouden en mr. drs. Spek, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Vellema als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter van de voormelde kamer,

(A. Vellema) (M.C.M. de Kroon)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 december 204

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.