Home

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2004, AS2677, 02-03258

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2004, AS2677, 02-03258

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 december 2004
Datum publicatie
20 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AS2677
Zaaknummer
02-03258

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting.

De terbeschikkingstelling van testklapschaatsen aan topsporters vormt voor belanghebbende een belaste BTW-prestatie.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

derde meervoudige belastingkamer

nummer 02/03258

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : Fiscale eenheid [X] B.V. c.s.

te : [P]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999

nummer : [01.F01.9501]

mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden

gronden:

1. Belanghebbende, een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet), houdt zich bezig met de ontwikkeling, fabricage, assemblage en handel in (klap)schaatsen, skeelers en andere sportartikelen, alsmede de onderdelen daarvan.

2. In de jaren 1998 en 1999 hield belanghebbende zich onder meer bezig met het (verder) ontwikkelen van het zogenoemde [a-systeem]. Daarnaast werd het buizensysteem en de schoen in die jaren verder ontwikkeld. In verband daarmee heeft belanghebbende aan landelijke en regionale topschaatsers schaatsen en andere sportartikelen (verder: de materialen) ter beschikking gesteld met het verzoek deze tijdens trainingen en wedstrijden te testen, waarbij de schaatsers de verplichting hadden verslag te doen van hun bevindingen. Belanghebbende behield de eigendom van de materialen. Als de schaatsers zich niet hielden aan de gemaakte afspraken, werden de materialen teruggenomen. Op de aan de sporters ter beschikking gestelde materialen zijn de merknaam en het logo van belanghebbende vermeld. In de jaarrekening zijn de kosten van de materialen geboekt onder sponsoring en promotiekosten (1998: ƒ 107.056 en 1999: ƒ 112.181).

3. Begin 2001 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij is de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over de periode vanaf 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 onderzocht. In het rapport, waarin de bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd, is het standpunt ingenomen dat ter zake van het in 2 hiervóór gestelde sprake is van voor de heffing van omzetbelasting belastbare prestaties. Het rapport vermeldt dat de correctie is berekend over een bedrag van ƒ 70.000 (1998) respectievelijk ƒ 80.000 (1999), waarbij rekening is gehouden met teruggevorderde en ontvangen materialen en kleding, alsmede met overige kosten waarover geen omzetbelasting behoeft te worden voldaan.

4. In geschil is of in de onderhavige naheffingsaanslag terecht een bedrag aan omzetbelasting is begrepen van ƒ 26.250 (ƒ 150.000 x 17,5%) wegens het ter beschikking stellen van de materialen aan de sporters. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de terbeschikkingstelling onder bezwarende titel wordt verricht.

5. Belanghebbende heeft in beroep onder meer aangevoerd dat de terbeschikkingstelling van de materialen heeft plaatsgevonden in het kader van de innovatie, het testen en het verder ontwikkelen van de materialen. Van de sporters werd informatie verkregen waarmee de onderneming verder kon werken aan innovatieve, kwalitatieve en duurzame producten. Slechts ten aanzien van [A] en (de vennootschap van) [B] was sprake van een terbeschikkingstelling met een promotie-aspect. Belanghebbende concludeert dat de verstrekking en het uittesten van de materialen slechts plaatsvinden in haar eigen bedrijf, dat de sporters slechts uit sportief eigen belang meewerken en dat daarom geen sprake is van een prestatie tegen een vergoeding (in natura).

6. De Inspecteur heeft zich daartegenover in beroep op het standpunt gesteld dat de tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van de materialen heeft bestaan uit het maken van reclame voor de door belanghebbende geproduceerde materialen dan wel het testen van de materialen met terugkoppeling van testresultaten naar belanghebbende, waarmee belanghebbende vervolgens haar voordeel doet. Deze tegenprestatie vormt naar zijn mening de bezwarende titel (in natura) als bedoeld in artikel 2 van de Zesde richtlijn. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij onder meer het volgende aangevoerd:

– De directie van belanghebbende heeft verklaard dat geen sponsorcontracten voorhanden zijn.

– Uit de tot de gedingstukken behorende brief van 8 januari 1997 aan [A] blijkt (echter) dat met hem een sponsorovereenkomst is gesloten. Volgens die overeenkomst heeft belanghebbende aan [A] skeelers, schaatsen en schoenen geleverd. De tegenprestatie van [A] bestaat eruit dat hij uitsluitend zal rijden op skeelers en schaatsen van belanghebbende. Belanghebbende heeft geconstateerd dat aan die verplichting niet is voldaan en vordert in de voornoemde brief de verstrekte materialen terug. In de brief wordt gesproken over promotie, dus het maken van reclame.

– In belanghebbendes brief van 1 april 1997 aan [C], welke brief tevens tot de gedingstukken behoort, wordt eveneens gesproken van een contract. Uit die brief blijkt dat laatstgenoemde contractbreuk heeft gepleegd omdat over de door belanghebbende geleverde schoenen hoesjes werden gedragen.

– In de tot de stukken van het geding behorende brieven van 4 mei 2001 aan [D] en van 20 februari 2001 aan [E] wordt door belanghebbende geconstateerd dat de sporters van het door belanghebbende ter beschikking gestelde materiaal geen gebruik hebben gemaakt. Uit de brief kan worden afgeleid dat de tegenprestatie van de gesponsorde sporter bestaat uit het geven van informatie ten behoeve van verdere optimalisering van de door belanghebbende gefabriceerde producten.

– De hiervoor genoemde brieven betreffen gevallen waarbij de sporter niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. In het merendeel van de overige gevallen van “sponsoring” kan ervan worden uitgegaan dat de gesponsorde sporter wel aan zijn verplichtingen zal voldoen.

7. Met hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de materialen aan de betreffende sporters ter beschikking heeft gesteld met als tegenprestatie een dienst door die sporter, te weten het maken van reclame voor de betreffende materialen danwel het testen daarvan en het vervolgens verslag doen aan belanghebbende van de testbevindingen. Dit leidt het Hof tot het oordeel dat tussen belanghebbende en de desbetreffende sporter een rechtsbetrekking bestond waarbij over en weer prestaties werden uitgewisseld en de door belanghebbende ontvangen prijs, te weten de door de sporters verrichte prestaties, de werkelijke tegenwaarde vormde voor de terbeschikkingstelling van de materialen, zodat de terbeschikkingstelling daarvan “onder bezwarende titel” heeft plaatsgevonden. Hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8. Voor toepassing van de maatstaf van heffing heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht de inkoopprijs van de ter beschikking gestelde materialen als waarde van de tegenprestatie aangemerkt.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 29 december 2004 door mr. Ettema, voorzitter, mr. Kooijmans en mr.drs. Nieuwenhuizen. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (C.M. Ettema)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 2004

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.