Gerechtshof Arnhem, 24-12-2004, AS3682, 04-00718
Gerechtshof Arnhem, 24-12-2004, AS3682, 04-00718
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 december 2004
- Datum publicatie
- 26 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2004:AS3682
- Zaaknummer
- 04-00718
Inhoudsindicatie
Kapitaalsbelasting.
Bedrijfsfusievrijstelling is van toepassing op de inbreng van een achttal 100%-aandelenpakketten, een rekeningcourantvordering en de eigendom van een verhuurd wagenpark.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/00718
U i t s p r a a k
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Holding BV te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 mei 2003 een naheffingsaan-slag in de kapitaalsbelasting (aanslagnummer [K.01]) opgelegd ten bedrage van € 32.551.
1.2. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend. Op 10 december 2004 is bij het Hof ingekomen een pleitnotitie van belanghebbende. Hiervan is een afschrift aan de Inspecteur gezonden.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 15 december 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur].
1.5. De door belanghebbende overgelegde pleitnota wordt – met instemming van partijen – geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Ter zitting heeft de Inspecteur een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van beide pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is op 25 juli 2001 door [X] Beheer BV opgericht met het oog op het aangaan van een joint venture tussen de zogenoemde [X]-groep en het energiebedrijf [A] NV. In het kader van de oprichting zijn bij de oprichter ([X] Beheer BV) tot een bedrag van nominaal € 20.000 aandelen geplaatst. De volstorting hiervan geschiedde in contanten. Nadien is, eveneens op 25 juli 2001, één nieuw uit te geven aandeel van nominaal € 1 geplaatst bij [X] Beheer BV. Als storting op dit aandeel zijn door [X] Beheer BV de volgende activa in belanghebbende ingebracht:
- de eigendom van 100%-aandelenpakketten in acht deelnemingen;
- een vordering in rekening-courant op de acht deelnemingen ten bedrage van in totaal € 4.704.403;
- de eigendom van het – door [X] Beheer BV aan de deelnemingen verhuurde – wagenpark ter waarde van € 1.214.098.
2.2. [X] beheer BV is een zogenoemde beheermaatschappij. Zij hield zich vóór de inbreng onder meer bezig met het beheer van de acht deelnemingen, de financiering ervan en de verhuur (met bijbehorende administratieve werkzaamheden) van het wagenpark aan de deelnemingen. De rekening-courantvordering op de acht deelnemingen is ontstaan door de financieringsactiviteiten en door winstuitdelingen van de deelnemingen.
2.3. In de acht deelnemingen wordt een materiële onderneming gedreven. De exploitatie van de ondernemingen ziet op onderhoud- en service-activiteiten met betrekking tot CV-installaties, lucht- en klimaat-installaties, warmwatervoorzieningen, gebouw - en beheerssystemen en de huur/lease van toestellen. De in het kader van deze ondernemingsactiviteiten benodigde bedrijfsauto’s werden vóór de onderhavige inbreng door de acht deelnemingen gehuurd van hun moedermaatschappij [X] Beheer BV.
2.4. Belanghebbende heeft ter zake van het bijeenbrengen van kapitaal in de vorm van de storting op het in 2.1 bedoelde aandeel van de 100%-aandelenpakketten, de vordering in rekening-courant en de eigendom van het wagenpark, in de door haar gedane aangifte kapitaalsbelasting aanspraak gemaakt op toepassing van de zogenoemde – in artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel a in verbinding met het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) vervatte – bedrijfsfusievrijstelling.
2.5. Voor wat betreft het bijeenbrengen van kapitaal in de vorm van de inbreng van de 100%-aandelenpakketten heeft de Inspecteur zich met het standpunt van belanghebbende verenigd. De inbreng van de vordering in rekeningcourant en het wagenpark valt volgens de Inspecteur buiten het bereik van de bedrijfsfusievrijstelling. Deswege heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Hiertegen heeft zij tevergeefs bezwaar gemaakt.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of het bijeenbrengen van kapitaal in de vorm van de inbreng van de 100%-aandelenpakketten, de rekening-courantvordering en het wagenpark tezamen op grond van de bedrijfsfusievrijstelling is vrijgesteld van de heffing van kapitaalsbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur daarentegen ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota’s. Daaraan hebben zij ter zitting nog toegevoegd, hetgeen is verwoord in het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van zowel de bestreden uitspraak als de onderwerpelijke naheffingsaanslag.
3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inbreng in een vennootschap van een 100%-aandelenpakket dat de inbrengende vennootschap in een andere vennootschap houdt is weliswaar niet te beschouwen als de inbreng van een “tak van bedrijvigheid” in de zin van artikel 7, eerste lid, sub b, van de (gewijzigde) Richtlijn van 17 juli 1969, nr. 69/335/EEG, betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, PB 1969, L 249 (HvJ EG 13 december 1991, nr. C-164/90, gepubliceerd in FED 1992/493) maar wel als een inbreng van een “zelfstandig onderdeel van een onderneming” als bedoeld in artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede lid, onderdeel b, van de Wet (vgl. onder meer HR 6 juli 1994, nr. 29 850, BNB 1995/85; HR 27 april 1994, nr. 28 239, BNB 1994/207; HR 29 april 1992, nr. 26 439, BNB 1992/365; HR 23 mei 1990, nr. 26 439, BNB 1990/204). De in het verweerschrift van de Inspecteur vervatte – in diens pleitnotitie gehandhaafde - conclusie dat de inbreng van de onderhavige 100%-aandelenpakketten is te kwalificeren als de inbreng van “zelfstandige onderdelen van een onderneming” is mitsdien juist, zij het dat de daartoe door de Inspecteur gebezigde redengeving niet wordt onderschreven door het Hof. Met betrekking tot 100%-aandelenpakketten vormt immers niet, zoals de Inspecteur betoogt, een door de Staatssecretaris van Financiën in de uitvoeringssfeer gegeven goedkeuring – Besluit van 4 augustus 1997, nr. VB95/321, Info-bulletin 1997/487 – de grondslag voor het toepassen van de bedrijfsfusie-vrijstelling maar (de hiervóór genoemde bepalingen van) de Wet.
4.2. Belanghebbendes gemachtigde heeft – door de Inspecteur niet weersproken – gesteld dat:
- de 100%-aandelenpakketten betrekking hebben op dochtervennootschappen waarin materiële ondernemingen worden geëxploiteerd, bestaande uit – kort gezegd – het verrichten van serviceactiviteiten;
- de vordering in rekening-courant voortvloeit uit de financiering van die ondernemingsactiviteiten en uit uitkeringen van door die dochtervennootschappen met die serviceactiviteiten behaalde winsten;
- het ingebrachte – verhuurde – wagenpark louter bedrijfsauto’s betreft die door de werknemers van de dochtervennootschappen worden gebruikt voor de uitoefening van hun werkzaamheden in het kader van de serviceactiviteiten.
Op grond hiervan moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat de onderwerpelijke ingebrachte activa een zodanig onderling verband hebben dat zij tezamen een “zelfstandig onderdeel van een onderneming” vormen in de zin van artikel 37, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onderdeel b van de Wet, zodat ter zake van die inbreng – de drie genoemde activa tezamen – de bedrijfsfusievrijstelling van toepassing is. De andersluidende visie van de Inspecteur is onjuist.
4.3. Ten overvloede zij nog opgemerkt dat, naar belanghebbende heeft gesteld en het Hof – mede gelet op bedoeld verband – aannemelijk acht, de overgedragen activa een geheel vormen dat op eigen kracht kan functioneren; ofwel – in andere bewoordingen – dat de overgedragen activa als een onafhankelijke onderneming kunnen functioneren, zonder dat hiervoor een bijkomende investering of inbreng nodig is. Mitsdien vormt de inbreng van de drie activa tezamen naar het oordeel van het Hof niet alleen een “zelfstandig onderdeel van een onderneming” maar ook een “tak van bedrijvigheid” in de zin van artikel 7, eerste lid, sub van de hiervóór in rechtsoverweging 4.1 genoemde Richtlijn (vgl. in dit verband HvJ EG 13 december 1991, nr. C-164/90, gepubliceerd in FED 1992/493 en – het in het kader van de zogenoemde Fusierichtlijn gewezen arrest - HvJ EG 15 januari 2002, nr. C-43/00, Randers Sport, V-N 2002/8.26).
4.4. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht, nu belanghebbende ervan heeft afgezien daarop aanspraak te maken, geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar;
– vernietigt de naheffingsaanslag;
– gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar betaalde griffierecht van € 273.
Aldus gedaan op 24 december 2004 te Arnhem door mr. Den Ouden, voorzitter, mr. Kooijmans en prof. dr. Zwemmer, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Aalbersberg als griffier.
(De griffier) De voorzitter
(L.A. Aaalbersberg) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 24 december 2004
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.