Home

Gerechtshof Arnhem, 28-12-2004, AS4159, 03/02386

Gerechtshof Arnhem, 28-12-2004, AS4159, 03/02386

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 december 2004
Datum publicatie
3 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AS4159
Zaaknummer
03/02386
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Door vervreemding van de aandelen in de dochtermaatschappij binnen de termijn van zes boekjaren heeft belanghebbende de sanctie van de 16e Standaardvoorwaarde over zich afgeroepen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer: 03/02386

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : [X] Holding BV

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : aanslag Vennootschapsbelasting 2001

nummer : [01.V16.0112]

mondelinge behandeling : op 14 december 2004 te Arnhem

waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]

gronden:

1. Sedert 1987 maakt belanghebbende deel uit van een fiscale eenheid met haar dochter-vennootschappen Exploitatiemaatschappij [X/a] BV en [X/b] BV.

Ten aanzien van deze fiscale eenheid heeft de Inspecteur bij beschikking van 9 december 1987 standaardvoorwaarden vastgesteld welke op 14 december 1987 door de betrokken vennootschappen zijn aanvaard (hierna: de standaardvoorwaarden).

2. Op 31 december 1997 heeft Exploitatiemaatschappij [X/a] BV een kantoorpand met bedrijfshallen gelegen aan [a-weg 1 te Z] (hierna: het pand) verkocht en geleverd aan Bouwbedrijf [X/b] BV. De koper is de koopsom ad € 1.111.761,- schuldig gebleven, partijen zijn overeengekomen dat de vordering op 1 januari 2003 in één bedrag wordt voldaan. De meerwaarde, zijnde het verschil tussen de koopsom en de boekwaarde bij de verkoper, bedraagt € 576.402,- ten tijde van de overdracht van het pand.

3. Bij brief van 15 september 1997 heeft belanghebbende de Inspecteur geïnformeerd over het voornemen tot bovenomschreven overdracht van het pand, en voorts medegedeeld dat partijen voornemens waren bovengenoemde vordering te splitsen in een vordering ter zake van de boekwaarde en een vordering ter zake van de meerwaarde.

Gemachtigde gaf in de brief aan dat hij van opvatting was dat indien op de vordering ter zake van de meerwaarde niet binnen zes jaar zou worden afgelost, de 16e standaardvoor-waarde niet van toepassing zou zijn bij een eventuele verveemding van de aandelen in Bouwbedrijf [X/b] BV.

De Inspecteur heeft bij brief van 31 oktober 1997 aan gemachtigde medegedeeld niet akkoord te gaan met de splitsing van de vordering en derhalve niet tegemoet te willen komen aan het verzoek tot goedkeuring.

4. Op 28 maart 2002 heeft belanghebbende de aandelen in Bouwbedrijf [X/b] BV verkocht en geleverd aan een derde. Als gevolg van deze verkoop is de fiscale eenheid tussen belanghebbende en Bouwbedrijf [X/b] BV per 1 januari 2002 verbroken.

De overwaarde in het pand bedraagt € 1.078.771,- ten tijde van de verbreking van de fiscale eenheid.

5. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd waarbij de Inspecteur het aangegeven belastbaar bedrag heeft verhoogd met een correctie ter zake van de stille reserve op het pand alsmede met een correctie ter zake van goodwill.

6. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift en onder toe-passing van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 februari 2002 (CPP 2001/3589M) heeft de Inspecteur in de bestreden uitspraak de correctie inzake goodwill laten vallen en de correctie inzake de stille reserve op het pand (onder het aanbrengen van een tweetal cijfermatige correcties) gehandhaafd. In de bestreden uitspraak is het aangegeven belastbaar bedrag ad -/- € 92.902,- verhoogd met de onder 4 genoemde stille reserve ad € 1.078.771,- tot een gecorrigeerd belastbaar bedrag van € 985.869,-

7. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht en voor het juiste bedrag, onder toepassing van de 16e standaard-voorwaarde, het aangegeven belastbaar bedrag heeft verhoogd met de stille reserve in het pand.

Voorts is in geschil of de reactie van de Inspecteur in zijn brief van 31 oktober 1997 zoals onder 3 omschreven, bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het achterwege laten van enige aflossing op de schuldig gebleven koopsom van het pand, toepassing van de 16e standaardvoorwaarde in de weg staat.

8. De 16e standaardvoorwaarde strekt tot uitsluiting van oneigenlijk gebruik van de fiscale eenheid, bestaande uit een verkapte realisatie van stille reserves in binnen de fiscale eenheid overgedragen vermogensbestanddelen.

9. Ter zitting heeft gemachtigde, in reactie op vragen van het Hof, bevestigd dat ten aanzien van de toepassing van de 16e standaardvoorwaarde het geschil zich beperkt tot de vraag of de stille reserves op het pand op enigerlei wijze ten goede zijn gekomen aan belanghebbende.

Tussen partijen is niet in geschil dat het vermogen van Bouwbedrijf [X/b] BV is gewijzigd als gevolg van de overdracht van het pand, de fiscale eenheid per 1 januari 2002 is verbroken door de verkoop van de aandelen van Bouwbedrijf [X/b] BV aan een derde, dat ten tijde van de overdracht van de aandelen en ultimo 2001 in het onderhavige pand een stille reserve aanwezig was, en dat de onder b2 van de 16e standaardvoorwaarde genoemde uitzondering niet van toepassing is.

Bij toepassing van de 16e standaardvoorwaarde wordt bij het einde van het boekjaar voorafgaand aan het splitsingstijdstip het desbetreffend vermogensbestanddeel gesteld op de waarde in het economisch verkeer. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het onderhavige pand per ultimo 2001 gesteld dient te worden op € 1.562.000,- en daaruit een meerwaarde voortvloeit van € 1.078.771,-.

10. Belanghebbende heeft reeds door de aandelen in Bouwbedrijf [X/b] BV binnen de termijn van zes boekjaren, zoals vermeld onder b1 van 16e standaardvoorwaarde, te vervreemden, de sanctie van die voorwaarde over zich afgeroepen (Hoge Raad 19 december 2003, nr 38.064, BNB 2004/91c).

De omstandigheid dat de koopsom van het pand destijds niet is voldaan middels uitreiking van aandelen maar geheel is schuldig gebleven, zoals door gemachtigde benadrukt, doet daaraan niet af.

11. Gemachtigdes stelling dat bij toepassing van de 16e standaardvoorwaarde de correctie beperkt dient te blijven tot de stille reserve ad € 576.402,- zoals aanwezig ten tijde van de overdracht van het pand in 1997, kan het Hof niet volgen nu deze stelling geen steun vindt in de wet, in de van toepassing zijnde standaardvoorwaarden of (zoals gemachtigde ook onderkent) in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 15 februari 2002.

12. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur door zijn brief van 31 oktober 1997 bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat ondanks de vervreemding van de aandelen Bouwbedrijf [X/b] BV de 16e standaardvoorwaarde door de Inspecteur niet zou worden ingeroepen zolang aflossing op de schuldig gebleven koopsom achterwege zou blijven, kan het Hof niet volgen.

De reactie van de Inspecteur, op zichzelf en in samenhang met het verzoek van gemachtigde bezien, kan in redelijkheid niet anders worden gelezen dan dat de Inspecteur goedkeuring vooraf (dat wil zeggen, de toezegging dat de 16e standaardvoorwaarde niet zou worden ingeroepen) weigert bij de door gemachtigde geschetste voorgenomen gang van zaken. Het splitsen van de vordering in twee deel-vorderingen, naar aanleiding van het arrest BNB 1992/192, maakt van deze gang van zaken onderdeel uit.

De conclusie van gemachtigde, op basis van het gebruik door de Inspecteur van het woord ‘derhalve’ dat bij het achterwege blijven van de voorgenomen splitsing de goedkeuring alsnog wordt verleend, berust op een al te creatieve en te vergaande interpretatie van de door de Inspecteur gehanteerde terminologie. Deze conclusie, leidend tot een ongeclausu-leerde toezegging van de Inspecteur bij het achterwege blijven van de splitsing, vindt geen steun in genoemde brief van de Inspecteur en kan door belanghebbende in redelijkheid niet getrokken worden.

Het Hof volgt belanghebbende dan ook in zijn ter zitting gemaakte opmerking dat het achteraf gezien beter was geweest om na ontvangst van bedoelde brief de zaak met de Inspecteur verder af te stemmen teneinde ieder mogelijk misverstand te voorkomen.

13. Hetgeen overigens nog door gemachtigde is aangevoerd, zoals het ‘overkill’ karakter van de 16e standaardvoorwaarde, het onduidelijke antwoord van de Staatssecretaris op vraag B1.17 in het Besluit van 11 februari 2003 (CPP 2002/3783M), het ten onrechte heffen over de aangegroeide stille reserves in de periode van 1997 tot 2002, en het ten onrechte toepassen van de 11e standaardvooraarde in combinatie met de 16e standaardvoorwaarde kan - zo deze stellingen al als juist zouden moeten worden aanvaard - niet tot een ander oordeel leiden.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 28 december 2004 te Arnhem door mrs Van Amsterdam, voorzitter, Van Schie, vice-president en Matthijssen, raadsheer en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(D.N.N. Jansen) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 13 januari 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.