Gerechtshof Arnhem, 18-01-2005, AS5182, 02-04102
Gerechtshof Arnhem, 18-01-2005, AS5182, 02-04102
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 januari 2005
- Datum publicatie
- 9 februari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2005:AS5182
- Zaaknummer
- 02-04102
Inhoudsindicatie
Gemoedsbezwaarde kan aan de gang van zaken in het kader van een voorlopige aanslagoplegging geen vertrouwen ontlenen maar wel dat het berekenen van heffingsrente achterwege blijft.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 02/04102 (Inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P], hierna: de Inspecteur)
beslissing : uitspraak op een bezwaarschrift
beschikking : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 en beschikking heffingsrente 2001, aanslagnummer [01.N.16]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende is sinds 1988 bij de Belastingdienst geregistreerd als gemoedsbezwaarde en heeft op grond daarvan sedert het aanslagjaar 1991 aanslagen inkomstenbelasting ontvangen waarin, nu aan hem geen aanslagen premie volksverzekeringen worden opgelegd, een bedrag aan premievervangende inkomstenbelasting is begrepen.
2. Belanghebbende heeft op 18 februari 2002 met behulp van een zogenoemde aangiftediskette die hem door de Belastingdienst ter beschikking is gesteld, aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting 2001. Daarin heeft hij aangegeven in aanmerking te komen voor vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen.
3. Omdat de teruggaaf van belasting op grond van de berekening met de aangiftediskette aanzienlijk hoger was dan de teruggaven van belasting over eerdere jaren heeft belanghebbende de Inspecteur bij brief van 25 februari 2002 meegedeeld dat hij in het verleden kennelijk tot aanzienlijke bedragen te lage teruggaven heeft genoten. Belanghebbende heeft daarbij de Inspecteur verzocht hem mee te delen op welke wijze hij over de voorgaande jaren teruggaaf kon krijgen.
4. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 6 maart 2002 meegedeeld dat de berekening met behulp van de aangiftediskette in zijn geval onjuist is omdat daarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de premievervangende belasting die aan hem als gemoedsbezwaarde wordt opgelegd.
5. Op grond van de gegevens, vermeld op de door belanghebbende ingezonden aangiftediskette, is hem vervolgens met dagtekening 17 april 2002 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar opgelegd tot een aan belanghebbende terug te betalen bedrag van € 6.659, inclusief een bedrag van € 67 aan heffingsrente. In dit bedrag is geen premie volksverzekeringen begrepen, noch een bedrag aan premievervangende belasting.
6. De Inspecteur heeft belanghebbende, na een gevoerd telefoongesprek, bij brief van 15 mei 2002 ingelicht over het aan gemoedsbezwaarden opleggen van aanslagen inkomstenbelasting en premievervangende belasting.
7. Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brieven van 4 juli en 8 augustus 2002 ingelicht over de hem opgelegde voorlopige aanslag en meegedeeld dat hij er, zonder tegenbericht, op vertrouwt dat de aan hem opgelegde voorlopige aanslag juist is. De Inspecteur heeft belanghebbende op 8 augustus 2002 een brief gezonden met algemene informatie omtrent de voorlopige aanslagregeling.
8. Met dagtekening 10 september 2002 is aan belanghebbende een definitieve aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het onderhavige jaar, tot een te betalen bedrag van € 5.639, inclusief een bedrag van € 127 aan heffingsrente. In de opgelegde aanslag is een bedrag aan premievervangende belasting begrepen van € 5.185.
9. Belanghebbende stelt dat hij aan de gang van zaken na het opleggen van de voorlopige aanslag het rechtens te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de hem bij die voorlopige aanslag verleende teruggaaf juist was en dat de Inspecteur hem, op grond van het gewekte vertrouwen, geen definitieve aanslag had mogen opleggen tot een te betalen bedrag.
10. Naar het oordeel van het Hof kan het standpunt van belanghebbende niet worden gevolgd. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende wist, althans kon weten, dat de aan hem opgelegde voorlopige aanslag onjuist was omdat de door hem gebezigde aangiftediskette uitging van onjuiste berekeningen vanwege het feit dat daarin geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij is aangemerkt als gemoedsbezwaarde. Ook de aard van de voorlopige aanslagregeling brengt met zich dat belanghebbende daaraan geen vertrouwen kon ontlenen, temeer niet nu in de diverse van de Inspecteur afkomstige stukken een duidelijk voorbehoud dienaangaande werd gemaakt. Een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur gericht op de specifieke situatie van belanghebbende kan daarin naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden gelezen.
11. Aan het vorenstaande doet niet af dat de te hoge teruggaaf voortvloeide uit het gebruik van een aangiftediskette van de Belastingdienst waarin met de bijzondere situatie van belanghebbende als gemoedsbezwaarde geen rekening werd gehouden. Ook daarin wordt immers een voorbehoud gemaakt, waarbij komt dat de Inspecteur belanghebbende van die omissie reeds bij brief van 6 maart 2002 op de hoogte heeft gesteld. Evenmin doet daaraan af dat de Inspecteur niet onverwijld heeft gereageerd op de brieven van belanghebbende van 4 juli en 8 augustus 2002 en dat belanghebbende het terug ontvangen bedrag anders heeft aangewend dan voor het (terug)betalen van belasting.
12. Het Hof leidt uit de stukken van het geding af dat belanghebbende heeft bedoeld eveneens bezwaar en beroep in te dienen tegen de beschikking heffingsrente. Ook de Inspecteur gaat daarvan uit zoals blijkt uit de omschrijving van het geschil in zijn verweerschrift. Het Hof leest de uitspraak op het bezwaar aldus dat daarin tevens het bezwaar tegen de beschikking heffingsrente wordt afgewezen.
13. Het is niet in geschil dat de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag een aanzienlijk te hoog bedrag aan teruggaaf vermeldde, veroorzaakt door een omissie in de aangiftediskette over 2001 waarin kennelijk geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat een belastingplichtige als gemoedsbezwaarde kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft de Inspecteur er herhaaldelijk op gewezen dat hem (mogelijk) op die grond bij de voorlopige aanslag een te hoge teruggaaf is verleend. Onder die omstandigheden brengen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, mee dat de Inspecteur zulks zal herstellen zonder het in rekening brengen van heffingsrente. In zoverre is het beroep gegrond. Dit leidt er tevens toe dat het Hof de Inspecteur zal gelasten het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
proceskosten:
Van proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is het Hof niet gebleken.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op het bezwaarschrift met betrekking tot de beschikking heffingsrente;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift voor zover die betrekking heeft op de beschikking heffingsrente, alsmede die beschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond, en
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door hem betaalde griffierecht van € 29.
Aldus gedaan op 18 januari 2005 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en prof. dr. J.W. Zwemmer, raadsheren, en op die dag door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter
(A.C. Munniks) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 januari 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.